Naar zijn geheelen anatomischen lichaamsbouw en zijn lichamelijke
ontwikkeling te oordeelen, behoort de mensch zonder twijfel tot de
Primaten. Als men hem desniettemin een plaats buiten het rijk der
dieren wil aan wijzen, kan zulks niet steunen op lichamelijke kenmerken
, maar moet gegrond worden op zijn groote intelleetueele vermogens
, op het bezit van geest en gemoed en van een gearticuleerde
spraak.
Wij keeren nu to t de voordracht van prof. Marsh te ru g .
»Van den schedel van den Pithecanthropus is slechts het bovengedeelte
, het schedeldak, bewaard gebleven: het is van het aangezichts-
gedeelte afgebroken langs een lijn gaande van de glabella, ongeregeld
loopende achterwaarts naar het achterhoofd, hetwelk er door verdeeld
wordt, een weinig beneden de linea nuchalis superior. Het schedeldak
van boven gezien, is eirond van gedaante, dolichocephaal, en onderscheidt
zich van dat van andere anthropoïde apen door zijn grootte
en hoogere welving in de streek van den kroonnaad, zooals in de fig. 2
duidelijk wordt voorgesteld (zie die figuur). De grootste lengte, van
de glabella tot het verst uitstekende gedeelte van het achterhoofd ,
is 185 mM. De grootste breedte is 130 mH. en de kleinste, achter
de oogkuilen, is 90 mM. Ongeschonden moet deze schedel iets grooter
van afmetingen zijn geweest. De bovenoppervlakte van den schedel
is zonder barsten, en alle naden schijnen verbeend te zijn.
»De dolichocephale schedel van Pithecanthropus, met een index van
70°, is gemakkelijk te onderscheiden van dien van den orang-oetan,
die bepaald brachycephaal is. De afwezigheid van de karakteristieke
beenkammen onderscheidt hem van dien van den volwassen gorilla.
In zijn gladde bovenoppervlakte en zjjn algemeenen vorm vertoont
hij een groote gelijkenis met den schedel van den sjimpanzee, en een
nog veel grootere met die van den gibbon, Hylobates. In het werk
van DUBOis vindt men een afbeelding van den schedel van Pithecanthropus
naast die van Hylobatus syndactylus, waardoor die groote gelijkheid
van vorm zeer duidelijk blijkt.”
De nevensstaande figuur 2, een vergelijking van verschillende men-
sche- en ape-schedels voorstellende, is wel gevolgd naar een dergelijke
figuur door dubois gegeven , maar is in zooverre door prof. Marsh
gewijzigd, dat hij er uit gelaten heeft het profiel van den schedel
van een idioot, en daarvoor in plaats gesteld dat van den Neanderthal-
gchedel. Toen prof. marsh zijn voordracht hield voor de Academy of
Fig. 2.
Pe van Pithecanthropus.
Papoea van een papoea.
Spy I van den schedel I van Spy.
Spy I I van den schedel II van Spy.
Nt van den schedel nit het Neanderthal.
Hl van Hylobatus leuciscus.
Sm van Semnopithecus maurus.
At van Anthropopithecus troglocbytes.
Gl Glabella.
Op Opisthion.
Jn Linea nuchae superior.
Lni Linea nuchae inferior.
Sciences te Washington, kon hij een gipsafgietsel vertoonen van den
schedel van Pithecanthropus, hem gezonden door dubois , en dit vergelijken
met een afgietsel van deD Neanderthal-schedel, dat niet vertoond
kon worden op het congres te Leiden.
»Hoe dubois zich den schedel van Pithecanthropus in zijn geheel
voorstelt, wordt aangetoond door fig. 3 op blz. 278. Vólgende ontdekkingen
moeten de nauwkeurigheid van deze restauratie aantoonen.
»De eerst gevonden tand wordt voorgesteld door fig. 4 en 5. Het
is de achterste kies van de rechter bovenkaak en is zeer goed bewaard
gebleven. Zij moet behoord hebben aan een volwassen , doch
niet zeer oud dier. De kroon is min of meer driehoekig van vorm,
met afgeronde hoeken en het smalste gedeelte van achteren. De voor-
achter-doorsnede van de kroon is 113 mM. lang en de dwarse
doorsnede is 153 mM. De kauwvlakte van de kroon is hol, en minder
ruw dan bij de bestaande anthropoïde apen. De uiteenwijkende
wortels vertoonen een aapachtigen trek.