daardoor dat zulk een wapen midden in het spiervleesch van het
djjbeen geschoten of gestoken is geworden, terwijl het individu met
opgetrokken knieën op zijn rug op den grond lag. Dié verwonding
heeft klaarblijkelijk geen merkbare schade gedaan , noch aan de verrichtingen
, noch aan den typischen vorm, daar de bouw van al zijn
deelen, mechanisch gesproken, volkomen harmonisch is.
Wat DUBois hier verder over dit been en zijn vergelijking met
andere dijbeenen, zoowel van mensehen als van apen, zegt, moge de
lezer in het oorspronkelijke geschrift lezen: hoe uiterst geleerd en
belangrijk die studie ook zij, zij zou ons hier te lang ophouden:
wij willen slechts nog even oplettend maken op de zoo schrandere
beschouwing van dit dijbeen, waardoor bewezen wordt dat het dier
een opgerichten gang heeft moeten hebben , zooals een mensch.
Nu volgen nog eenige a l g emee n e b e s c h o u w i n g e n en opm
e r k i n g e n over den Pithecanthropus.
In de rÜ der levende soorten van anthropoïde apen wordt thans
algemeen de sjimpanzee bovenaan geplaatst. Hoofdzakelijk door zijn
schedel en zijn gebit, maar ook door zijn ledematen , staat het geslacht
Anthropopithecus dichter bij den mensch dan eenige andere anthropoïde.
Maar ook de gibbon, Hylobates, volgens het gevoelen der
meeste auteurs de laagst ontwikkelde vorm, staat door zijn gebit en
zijn schedel en min of meer ook door zijn onderste ledematen, nader
aan den mensch dan de beide andere anthropoïden, de gorilla en de
orang-oetan. Dit apengeslacht bewoont tegenwoordig, met ongeveer
acht soorten, bij uitsluiting Indie. In den zelfden dier-omtrek woonde
in den jongeren mioceen-tijd Anthropopithecus sivalensis, en tegen het
einde van het plioceen, te midden van een uit de siwalik-fauna ontstane
dierenwereld, leefde de Pithecanthropus erectus, die den mensch
reeds zeer na stond, maar, gelijk Anthropopithecus sivalensis, zoowel
met Hylobates als met A. troglodytes overeenstemming vertoont. De
javaansche vorm is zeker nauw verwant aan de siwalik-soort, en
stamt waarschijnlijk van haar af. Naar hetgeen wij thans weten,
mogen wij als ongetwijfeld aannemen, dat het de indische dier-omtrek
was, waarin de ontwikkeling van den mensch uit den Pithecanthropus
erectus gebeurde. Zeer waarschijnlijk is die ontwikkeling geschied
in de volgende reeks: Prothylobates — Anthropopithecus sivalensis —
Pithecanthropus erectus — Homo sapiens.
Tot zoover het geschrift van ddbois. Wij gaan nu tot het eigenlijke
doel van dit opstel, een kritische beschouwing daarvan, over.
Niet slechts werd het geschrift van dubois reeds kort na zijn verschijning
door vele geleerden beoordeeld en besproken, doch toen ook de
ontdekker dier overblijfselen in Europa kwam, en ze op verschillende
congressen en wetenschappelijke vergaderingen vertoonde en
besprak, werd de belangstelling in zijn vondst zoo groot, dat bijna
elk wetenschappelijk tijdschrift1 in het vorige jaar opstellen bevatte,
waarin de zaak van verschillende zijden werd beschouwd en beoordeeld.
Ook ik was reeds toen van plan den geëerden lezer van het
Album der Natuur het een en ander over dien nog ontbrekenden schakel
tusschen den mensch en den aap, dat missing link der engelsche an-
thropologen, mede te deelen, doch heb gemeend wèl te doen met
eerst af te wachten wat het oordeel daarover zou zijn van den man ,
die, meer dan alle andere geleerden , gerechtigd is in dezen te spreken ,
namelijk Dr. o. c. marsh , professor aan de Yale-University, New
Haven, Opnn. U. S. A. Immers, de palaeontologen van de twintigste
eeuw zullen eens zeggen: »zoo glorierijk voor de palaeontologie de
negentiende eeuw begon met cuvier, zoo glorierijk eindigde zij met
marsh.-” Ik heb de zeer groote eer dien voortreffelijken-geleerde onder
mijne vrienden te mogen rekenen. Reeds in 1865 heeft hij mij
een bezoek gebracht in Teylers museum, en heb ik hem toen leeren
kennen en hoogachten. Sedert dien tijd heb ik hem achtereenvolgens
al mijn palaeontologische en geologische werken gezonden, en daarvoor
alles terug ontvangen wat hij op wetenschappelijk terrein heeft
gewerkt. Ik wist dat marsh van plan was, het in het vorige jaar te
Leiden te houden congres der zoölogen bij te wonen. In Sept. 11.
meldde prof. siegenbekk van heukelom te Leiden mij, dat prof. marsh
mij wenschte te bezoeken. Hoe jammer! ik was toen ernstig ziek,
zoo ziek dat ik niet in staat was hem te spreken en de hand te
drukken. Na een bezoek aan Teylers museum en een schriftelijkeii
groet aan mij, keerde hij naar Leiden terug, en nu (4 Juni) zendt
hij mij een overdruk van zijn opstel over den » P i t h e c a n t h r o p u s
e r e c t u s , f rom t h e t e r t i a r y o f J a v a” , geplaatst in the American
Journal of Science, June 1896. Dit opstel, geschreven naar aanleiding
van zijn studiën betreffende dat beroemde fossiel, te Leiden
gedaan , is door marsh voorgelezen op een vergadering van de N a t io n al
Ac a d emy of Sc i enc e s te Washington, op den 24sten April 11.
1 Ook het Album der Natuur, zie 1893, blz. 161.