De kies. De kroon van de zeer goed bewaard gebleven kies van
de rechterzijde der bovenkaak (M8) heeft, van boven gezien, den
vorm van een ongelijkzijdigen driehoek, met een zijdelingschen hoek
en twee middenhoeken, allen afgerond. De naar voren gekeerde basis
van dien driehoek is duidelijk, door vast aaneengesloten geweest te
zjjn aan M2, een weinig concaaf. De dwarse doorsnede der kroon
is aan de basis 15.3 m.M., de grootste sagittale doorsnede aan de
binnenzijde 11.3 m.M. Deze kies is derhalve in de richting van
voren naar achteren zeer kort. De beide voorste knobbels zijn vrij
goed ontwikkeld, doch de achterste binnenste knobbel is' zeer klein
en de achterste buitenste is bijna niet tot ontwikkeling gekomen l .
Ofschoon deze kies duidelijk aan een volwassen individu heeft behoord,
is de kauwvlakte slechts op enkele plekken afgesleten. Deze kies bezit
twee zeer uitgespreide, vrjj scheef staande wortels. De eene wortel
vertoont een vrij diepe groef, te verklaren doordat hij ontstaan is
door ineensmelting van twee wortels, die beiden van voren naar
achteren samengedrukt waren, Dat deze kies van een menschachtigen
vorm afkomstig is , is duidelijk: van de aan haar beantwoordende
kies van den mensch onderscheidt zij zich, behalve door haar absolute
grootte en de groote ruwheid der kauwvlakte, vooral hierdoor ,
dat de achterste bovenste kies, de verstandskies, van den mensch
1 De knobbels der kiezen spelen tegenwoordig znlk een ■ belangrijke rol in de vergelijkende
anatomie, dat zelfs een geleerde als prof. COPE een soort-onderscheid meent te
vinden in het al of niet ontbreken van zekeren knobbel. Misschien zal bet dén lezer
aangenaam zijn, hier een overzicht te vinden van de thans gebruikelijke verdeeling en
namen dier knobbels op de kiezen der zoogdieren:
Ki e zen van de boven kaa k :
Voorste binnenste knobbel. . ................— protoconus.
Achterste binnenste of 6de „ ............. . — hypoconus.
Voorste buitenste n ................ — paraconus.
Achterste buitenste n
Voorste tusschen n . . . . . . . . = protoconulus.
Achterste tusschën » . . . . . . *. — metaconulus.
Kie zen van d e o n d e r k a a k :
Voorste buitenste knobbel.................. , == protoconidus.
Achterste buitenste „ hypoconidus.
Voorste binnenste of 5de „ ................ :. . = paraconidus.
Tusschen-, of, in vierknobbelige kiezen,
Voorste binnenste knobbel metaconidns.
Achterste binnenste „ ..................... = entaconidus.
in den regel vlak achter de achterste binnenste knobbel het meest
rudimentair is.
Vervolgens vergelijkt dubois deze kies met die van den gorilla,
den sjimpanzee, den Anthropopithecus sivalensis en A. troglodytes, alsmede’
van Hylobates syndactylus en H. agüis, en besluit daaruit, dat
zij in geen geval een kies van een mensch is, en dat zij waarschijnlijk
van een vrouwelijk individu afkomstig is. Doch deze studie, hoe belangrijk
ook, moge de lezer in het oorspronkelijke geschrift van
DUBCfis nalezen; wij gaan nu over tot wat het ons leert van het
tevens gevondene dijbeen.
Het linker di jbeen is slechts weinig beschadigd. Aan het boveneinde
ontbreekt het grootste gedeelte van den rand van het gewrichts-
hoofd en tevens een stukje van , den.. achterrand van den grooten
draaier.» Aan het ondereinde is bij het uitgraven een stuk uit den
kniekuil en een kleiner brokje van den voorsten hoek van den con-
dylus medialis verloren gegaan. Dit been heeft aan een volwassen individu
behoord: de„verbeening van alle gedeelten is volkomen. Aan
de achter-binnenzijde, onder den kleinen draaier, bevindt zich een
vrij sterke beenwoekering of exostose.
In al zijn afmetingen en in zijn vorm vertoont dit dijbeen een zoo
groote overeenstemming met dat van den mensch, dat het op het
eerste gezicht schijnt alsof het een menschebeen is. Doch bij nadere
beschouwing vindt men eenige verschilpunten, waarom de schrijver
het dan ook met een dijbeen van den mensch vergelijkt. Het been
is 455 m.M. lang, ’t welk beantwoordt aan de lengte van het dijbeen
van een mensch die een lichaamslengte heeft van 170 c.M. In het
middengedeelte is bet 90 m.M. in omvang, en heeft het alzoo een
dikte van 1/ 5 van de lengte van het been, en ook de zelfde verhouding
vond dubois bij het dijbeen van een javaan.
De beenwoekering of het beenige uitwas, dat aan dit dijbeen gevonden
wordt, is ontwijfelbaar een gevolg van een verwonding van
bet beenvlies, door een van beneden en van binnen in het been gedrongen
vreemd lichaam, dat of gedurende het heele leven van het
dier er in bleef zitten, of, wat waarschijnlijker is , een aneurisma
of slagadergezwel door verwonding veroorzaakte. Het heele gezwel
verwekt het vermoeden, dat het een verwonding geweest is door
een houtsplinter veroorzaakt, hetzij ten gevolge van een val van een
aanzienlijke hoogte, hetzij door een van beneden tegen het been ge-
stooten en deels afgesplinterde houten pijl- of lanspunt , of eindelijk