En wat schoonheid van loof betreft, in den steenkooltijd bestonden
er reeds prachtige v a r e n s , die het onderhout der steenkoolbosschen
uitmaakten; niet slechts gewone varens in vele verschillende soorten,
maar ook de prachtige b o omv a r e n s , die nu slechts in de bosschen
der tropen tieren. Yan de acht familien waarin de hedendaagsche varens
verdeeld worden , gaan ten minste vier tot het steenkooltijdpèrk terug.
Hun sporenhouders vertoonen de gewone reeksen van overgangsvormen
van een laag tot een hooger ty p e : varens met. de eenvoudigste sporenhouders
, zonder een geleeden veerkrachtigen . rin g , komen het meest
in de devonische en onder-steenkoolvormingen voor.
Op het steenkooltijdperk volgden de t r i a s en p e r m s c h e tijden.
De gesteenten uit den trias-tijd toonen aan, dat de aardkorst in dien
tijd groote physische veranderingen heeft ondergaan, vooral door ontzaglijke
vulkaanuitbarstingen, waardoor groote beddingen en stroomen
van lava, vulkanische asch en vulkaan slijk over de aarde werden
verspreid. Door die uitwerpselen werden sommige leemgesteenten veranderd
in harde leien, zandsteenen in kwartsieten, steenkool in glanskool
, zoowel in Amerika als in het westen van Europa. De flora en
fauna der palaeozoïsche tijden stierven u it, en werden vervangen door
jongere vormen, door nieuwe soorten van calamiten, door ontelbare
soorten van kegeldragers, Taxineae, vooral ook door kegeldragende
dennen, en door c y cade e ën. In de dierenwereld stierven de reusachtige
salamanders u i t , en lieten slechts kleine, nederige vertegenwoordigers
achter; het groote rijk der reptielen werd gegrondvest;
reptielen, grooter van gestalte dan elk ander dier dat vóór of na
dien tijd heeft geleefd; vleeschetende reptielen; vliegende reptielen;
ja zelfs reptielen d ie , door bijna onmerkbare overgangen, de voorouders
werden der vogels. Die tijden, waarin het klimaat zoo warm
en vochtig was, schijnen wel geschikt te zijn geweest voor die koudbloedige
schepselen, maar onverklaarbaar is het waarom zij toen u itstierven
, terwijl het klimaat naar alle waarschijnlijkheid niet veranderde.
Zoogdieren verschijnen er nu voor het eerst: kleine, zwakke schepsels
, van wie men niet zou denken, dat zij eens zulke groote afstammelingen
zouden hebben, die zelfs reeds in den volgenden jura-
tijd met kaken en tanden van verschillend type gewapend waren. Maar
in de plantenwereld vinden wij niet zulke afbrekingen; overgangsvormen
vinden wjj in elke aardlaag van dit tijdperk. De eenige familie
van planten, die nieuw verschijnt, is die der c y c a d e e ë n . De hedendaagsche
cycadeeën worden slechts in heete'klimaten gevonden, maar
tóch zoo, (jat door hun tegenwoordige verspreiding bewezen wordt
hoe algemeen verspreid zij voorheen waren: zij worden nu gevonden
in Afrika, Indie, Japan, Mexico en de West-Indiën. In mesozoïschén
tijd tierden zij zelfs in Groenland en op Spitsbergen, ja , men kan
aantoonen, dat een rijke plantengroei toen de aarde bedekte van den
Hoorder poolkring tot den equator, en dat hij overal gelijk was, van
Siberie tot Indie.
De cycadeeën met hun dikken stengel en hun kroon van varenachtige
bladen zijn welbekende gasten in onze warme kassen. De ey-
cadeeën hadden tot voorvader den Noeggerathia, met zijn varenachtige
bladeren , u it den steenkooltijd; zij zijn aan de hoogere exogene planten
verwant door de structuur van hun stengel, die met dicht opeen-
liggende schubben is bedekt. Hoewel reeds in de oudste mesozoïsche
tijden verschenen, bereikten zij toch eerst hun hoogste toppunt van
verspreiding en ontwikkeling in de jongere jura- en krijttijdperken ,
zooals wij straks zullen zien.
De j u r a - t i j d , geplaatst tusschen de oudste tijdperken der aard-
geschiedenis en onzen hedendaagse!)en tijd , vertoont ons zeer groote
contrasten in de ontwikkelingsgeschiedenis van het plantenrijk. De
aardoppervlakte verdwijnt hier en daar onder dichte bosschen van
hoogstammige kegeldragers, afgewisseld door groote vlakten, geheel
begroeid met cycadeeën , afgewisseld door varens. Vooral in de vele
riviermonden en ip moerassen en meren vindt men een plantengroei,
rijk in soorten en in individuen. De landstreek tusschen het tegenwoordige
Jura-gebergie en Groot-Brittanje was toen een groote binnenzee
, welker bodem dicht bezet was met koraalgewassen, haarsterren,
myriaden van weekdieren, vooral armpootigen; welker wateren bewoond
werden door legioenen van visschen, koppootigen en reptielen
en welker oevers bedekt waren door dichte bosschen yan equisetaceeën ,
cycadeeën ,, coniferen , en varens.
Het karakter van den plantengroei in den jura-tijd, de cycadeeën ,
araucariën, en varens met netvormige nerven,, wijzen ons op een
sub-tropisch klimaat in dat tijdperk. Slechts nabjj de tropen vinden
wij tegenwoordig de plantentypen , die het meest op de jura-planten
gelijken. De Araucarias, Widdringtonias, en vooral de Sequoias en
Thuiopses en vele andere typen van kegeldragers van onzen tijd , be