20 DE FLORA VAN HET VERLEDEN.
groeiden er ten minste 11 soorten van palmen in Zwitserland; één,
Sabal major, zelfs tot 51° N.B. Yan deze 11 soorten behooren 7 tot
de waaierpalmen en 4 tot de vederpalmen.
T y p h a c e e ë n verschijnen in de zelfde beide geslachten, Typha en
Sparganium, als in den tegen woo-rdigen tijd: zij komen overal in de
europeesche tertiaire gesteenten voor, van Kroatië tot IJsland. Het
zelfde is het geval met najadeeën, juncagineeën, hydrocharideeën,
irideeën, broineliaceeën en vele andere, in of aan het water levende,
plantenfamiliën.
De amberboomen, die thans door hun fraai gebladerte een sieraad
vormen van de noord-amerikaansche bosschen, waren toenmaals over
het geheele zuiden en midden van Europa verspreid. Van Liquidambar
europaeum zijn, behalve bladeren, die soms geheele steenplaten van
Oeningen versieren , ook vruchten , zaden en bloemen bewaard gebleven.
Platanus aceroides was toen in Italië, Duitschland , Schotland verspreid,
en, naar h e e r beweert, zelfs op IJsland, zoodat hij in een omtrek
van 40 lengte- en 22 breedtegraden voorkwam.
De Salidneae vertoonen zich in den tertiairen tijd met' de zelfde
twee geslachten als thans: wilgen en populieren. Onder de wi lgen
is Salix macrophyllu de merkwaardigste. Deze wilg onderscheidt zich
van alle bekende soorten door zijn soms een voet lange, zeer breede
bladeren. De overigen gelijken veel op de thans levenden. Yan Salix
varians en S. Lavateri zijn niet slechts vruchtkatjes, maar zelfs bloem-
katjes bewaard gebleven, waaraan nog meeldraden, vruchtbeginsels en
dekblaadjes te zien zijn. De p o p u l i e r e n vertoonen europeesche,
aziatische en amerikaansche vormen. De meest voorkomende is Populus
latior, die zoowel in eocene als in de miocene en pliocene gesteenten
voorkomt. Ook P. balsamoïdes is zeer gewoon.
De e ik vertoonde zich in den tertiairen tijd reeds in 35 soorten,
zooals ons door zijn bladeren en vruchten wordt aangetoond. Onder
dit groote getal missen wij toch het thans in Europa vooral voorkomende
type: de tertiaire eiken hadden meestal lederachtige, deels
gaafrandige, deels scherp getande bladeren, zooals de eiken die thans
in Noord Amerika en aan de Middellandsche zee voorkomen. Garpinus
was betrekkelijk zeldzaam, maar h a z e l n o o t b o o me n waren zeer
algemeen, zelfs op IJsland. Ook el zen en b e r k e n ontbraken niet.
Onder de i e pe n is Planera Ungeri de meest voorkomende, ofschoon
ook andere soorten, zooals P. Bichardi en Ulmus Brauni, niet zelden
gevonden worden.
Merkwaardig is ook de rijkdom der tertiaire bosschen aan vi jge-
boomen: 17 soorten. Hun bladvormen toonen aan dat zij het meest
op de hedendaagsche Indische soorten gelijken. Deze talrijke vijge-
boomen hadden lederachtige en dus zekerlijk altijd groene bladeren,
en gaven dus aan het tertiaire bosch een zuidelijk voorkomen.. Ook
Artocarpus oeningensis is een tropische en wel indische boom, maar
waarvan slechts enkele vruchten tot ons zijn gekomen.
L a u r i n e e ë n en p r o t e a c e e ë n , en wel vooral de geslachten
laurier, Laurus, en kaneelboom, Cinnamomum, zijn ons uit dezen tijd
bekend, door prachtig bewaard gebleven bladeren en takken, ja zelfs
door bloemen en vruchten. De beide belangrijkste soorten waren , volgens
heer; Cinnamomum polymorphum en G. Scheuchzeri; deze boomen worden
bijna overal in het tertiair gevonden : de eerstgenoemde soort is op
54. en de laatstgenoemde op 40 plaatsen gevonden. C. polymorphum
.is den japanschen kamferboom, G. camphora,, zeer na verwant: de
bladeren dezer twee boomen zijn bijna niet van elkander te onderscheiden,
doch de bloemen en vruchten verschillen , en de G. Scheuchzeri
gelijkt sprekend op den japanschen kaneelboom, G. pedunculatum.. Terwijl
de kamfer- en kaneelboomen van den tertiairen tijd' dus aziatische
typen vertegenwoordigen, doen de laurieren meer aan die van de
Atlantische eilanden en het zuiden van Europa denken. Laurus princeps
en L. primigenia gelijken zeer veel op den Louro der Kanarische
eilanden. Al deze soorten van Cinnamomum, Laurus en Persea vormden
zonder twijfel aanzienlijke, altijd groene boschboomen.
Opmerkelijk is het, dat er vau verscheidene groote hedendaagsche
plantenfamiliën nog geen vertegenwoordigers in tertiaire gesteenten
zijn aangetroffen. Men heeft nog geen spoor ontdekt van Gampanulaceae,
Labiatae, Solanaceae en Primulaceae, en slechts twijfelachtige sporen
gevonden van Scrophularineae, Bordgineae, Gentianaceae en Caprifoliaceae.
De groote familie der samengestelden, Synantherae, kondigt wel door
21 soorten op onmiskenbare wijze haar tegenwoordigheid aan, doch
slechts vruchtjes zijn er tot ons gekomen, en het is dus nog moeielijk
zich een duidelijke voorstelling van het uitzicht dezer planten te vormen.,.
Intusschen wijzen zij op distels, Arctium, en op Ghichoreaceae; Podosper-
mum, Scorzonera, Sonchus en Gr.epis, en de meesten zullen zekerlijk
kruidachtige gewassen zijn geweest.
Ook Vaccinium, en heideplanten, Ericaceae, alsmede Sapotaceae komen
slechts zelden voor; het meest nog Diospyros brachysepala, die in
Zwitserland, Italië, Gallicie, Auvergne en Bohemen is gevonden. Er