zijn ook welbewaarde vruchten en bladeren van e s s ehen gevonden,
die zoowel met kaukasische als met amerikaansche hedendaagsche soorten
te vergelijken zijn.
De familie der Convolvulaceae vertoont zich met den merkwaardigen
indischen vorm van Porana, groote slinger-gewassen met vruchtkelken ,
die vooral in Oeningen niet zelden voorkomen.
Er zijn slechts enkele vruchtjes uit de groote familiën der seherm-
bloemigen, Umbelliferae, en ranonkelachtigen, Ranuhculaceae, gevonden.
Van de w i j n d r u i f zijn er echter in Oeningen vele pitten, en in
Wetterau ook wel bewaarde bladeren gevonden, die bewijzen dat deze
soort na verwant was aan de amerikaansche Vitis vulpina, en zeer
zeker zal zij wel op dezelfde wijs de boomen der tertiaire bosschen
met sierlijke guirlandes hebben versierd , terwijl tevens de kleinbladerige
tertiaire klimop , Hedera Kargi, bij de stammen der boomen opklauterde.
Een t u l p e n b o om, Liriodendron Procaccïni, is te Stradello in
Piemont en te Senegaglia, alsmede op IJsland gevonden, en bewijst
ons dat deze amerikaansche boom in dien ouden tijd reeds over
Europa verspreid was, zooals hij ook in Amerika, maar met een andere
soort, Liriodendron Meeki, reeds zeer vroeg verscheen. Zeer zeldzaam
echter waren toen p l o m p e n , doch de gevondene wortelstokken en
bladeren doen denken aan onze tegenwoordige Nymphea alba, hoewel
de bladnerven een weinig anders liepen, en de .zaden grooter waren.
Een der belangrijkste familiën is die der Acerineae, die in ongeveer
30 soorten -bekend is,, door bladeren, bloemen, knoppen, zaden en
takken. Acer otopterix had vrucht vleugels die een duim breed en drie
duim lang waren. Deze soort groeide van 46° N.B. tot bijna aan den
noordpooleirkel. Acer trilobatum is ongetwijfeld de meest voorkomende
soort, en heeft een voorname rol in de tertiaire bosschen gespeeld.
Door het bestudeeren van zijn bloemen, zijn jonge en rijpe vruchten
en zijn talrijke bladvormen is het bewezen, dat deze tertiaire esch-
doorn het naast verwant was aan onzen tegenwoordigen rooden eseh-
doorn, Acer rubrum. Deze schoone boom is in de vochtige moerassige
vlakten van Canada tot in het zuiden der Vereenigde Staten verspreid,
en vormt matig groote boomen, die door hun hangende bloemtrossen
en langgesteelde vruchten zich onderscheiden, zooals wij dit alles op
de zelfde wijs ook bij hun tertiaire voorvaderen vinden.
Gelijk de ahornen in de tegenwoordige schepping tot gematigde
luchtstreken, zijn die familiën der Malpighiaceae en Sapindaceae tot de
W’arme, ja zelfs tot de heete zonen bepaald. Een soort der laatsten,
de Sapindus falcifolius, groeide in het tertiaire tijdperk in midden
Europa. Dit moet een schoone boom zijn geweest, met prachtig gevederde
bladeren en kogelvormige vruchten, gelijkende op den Sapindus
surinamensis der tropen.
De h u l s t e n met hun donkergroene, lederachtige, meestal scherp
getande .bladeren, zijn een groot sieraad der tertiaire flora geweest.
De Ilex Studeri gelijkt veel op onzen europeeschen hulst, terwijl vijf
andere soorten op amerikaansche geleken, en wel op soorten die thans
in Carolina, Elorida en New-Georgie in moerassen leven. De Ilex
berberidifolia onderscheidde zich door sierlijk gevormde bladeren.
Rhamneae en Frangulaceae kwamen ook in onderscheidene soorten
voor ; vooral Zizyphus tiliaefolius, die op de aziatische Z. jujuba geleek
,■ en door bladeren, stekels en bloemen bekend is.
N o t e b o o m e n , Juglans, bestonden in ten minste 16 soorten: zij
zijn ons, behalve door hun bladeren, ook door wel bewaarde vruchten
en mannelijke bloemkatjes bekend. Waarschijnlijk hebben zij, zooals
de amerikaansche hickories, moerassige streken bewoond. De belangrijkste
tertiaire soort is Juglans acuminata, die reeds door Scheuchzer
te recht met den perzischen noteboom, Juglans regia, is vergeleken.
Yan het geslacht Rhus is Rhus Meriani uit de onderste molasse-
lagen de meest voorkomende, en kan met den amerikaansche azijn-
boom vergeleken worden, terwijl de ook vrij veel voorkomende Rhus
Brunneri met de sumaehplant, Rhus coriaria, aan de Middellandsche
zee groeiende, te vergelijken is.
. Roz en, struikrozen, bloeiden er waarschijnlijk in dien tijd nog
niet, ten minste hun overblijfselen zijn nog niet gevonden. Wel kent
men een paar soorten van Spiraea en van Crataegus. Yan p r u ime n
en a m a n d e l e n kennen wij, behalve bladeren, ook steenen en pitten.
Een soort van k e r s e b o o m , Prunus acuminata u it Oeningen, gelijkt
volkomen op den amerikaanschen Prunus chicasa; Prunus Hanhardti
uit Berli'ng'en heeft pitten volkomen op kwetsepitten gelijkend, en
Amygdalus pereger heeft bladeren en vruchtpitten als onze gewone
amandelboom.
De rijkste aan soorten in de tertiairflora. is de orde der p e u l v
r u c h t e n , Leguminosa. heer spreekt zelfs van 131 soorten. De familie
der Mimosae, die thans in Europa volkomen ontbreekt, was in
den tertiairen tijd door een tiental soorten vertegenwoordigd, die vooral
in Italië en Auvergne, maar ook bij Tokay worden gevonden. De
familie der v l i n d e r b l o emi g e n , Papilionaceae, heeft er zeer veel