dat bei-ken, eiken, nooteboomen, palmen, tulpèboomen , cycadeeën,
boomvarens en magnolias te gelijk en op de zelfde plekken konden
bloeien. En bij dezen mogen gevoegd worden vijgeboomen, encalypti,
pruimeboomen , kaneelboomen , verschillende soorten van peüldragere,
en wat zeker merkwaardig is, zelfs prachtige soorten ve>n samengestelden,
Compositae , de hoogst gespecialiseerden van alle planten.
Het is bekend, dat er in Europa een groote afbreking bestaat
tusschen de opper-krijtlagen en de opvolgende tertiaire (eocene) aardlagen.
Doch in Amerika is. dit niet het geval: in Amerika vindt men
tusschen de bovenste krijtlagen en de onderste ,tertiaire lagen de
Laramie-vorming, en door die Laramie-gesteenten gaan in dat werelddeel
de lagen van het cénomanien en die van het eocen.e tijdperk zoo
onmerkbaar in elkander over, dat het nog een punt van verschil is
bij de geologen , of het Laramie wel opperkrijt zal geheeten worden,
of wel, dat het zijn ouden naam van t e r t i a i r l i g n i e t moet behouden.
Hoe dit ook zij, de dieren van deze Laramie-formatie zijn
nog mesozoïsch; men vindt er beenderen in van d e i n o s a u r e n , een
orde van reptielen, die op het punt is van voor eeuwig te verdwijnen.
En deze fossiele beenderen worden gevonden juist onder een bedding,
bevattende.de zonderlinge fossiele vruchten, waaraan men den naam
van Esculus heeft gegeven.
De plantengroei van het t e r t i a i r e t i jdperk is reeds in hoofdzaken
gelijk aan den tegenwoordigen: botanisch gesproken zijn wij nu
reeds in onzen tijd. In de eocene en miocene tijden was de aarde,
van den evenaar tot de polen,- met een weelderige vegetatie bedekt,
ja men mag beweren, dat de aarde nooit vroeger of later zoo schoon
met planten versierd is geweest, als in de tijden die het verschijnen
van den mensch op aarde onmiddellijk vooraf gingen — ten minste
van den mensch zooals wij hem kennen — ; de schoonheid van het
landschap in de laramie , de eocene en miocene tijden werd verspild aan
dieren, onbekwaam om haar te genieten, behalve uit een gastronomisch
oogpunt.
Wij willen nu een vluchtig .overzicht geven van de planten van het
tertiaire tijdperk. P a d d e s t o e l e n kwamen ook toen reeds in vele
soorten voor; vooral 'bladpaddestoelen die op de bladeren der boomen
kleine, kleurige vlekken en stippen vormden, en ook- reeds een enkele
hoedpaddestoel, Hydnum antiquum. C h a r a c e e ë n bewoonden de wateren,
en vormden bdssehen op den bodem van vijvers en plassen,
zoo zelfs dat hun vruchtjes thans bij millioenen in sommige gesteenten
van Zwitserland gevonden worden. Ko r s tmo s s e n schijnen toen niet
bestaan te hebben, evenmin als v e e n m o s s e n , ' en van gewone
mos s e n zijn er. slechts drie' soorten bekend.
Y a r e n s speelden ook toen , even als vroeger, een groote ro l; men
kent thans 37 soorten, waarvan velen op de thans nog in Europa
voorkomende 'Aspidium en Pteris gelijken , maar waarbij ook subtropische
vormen, zooals er thans op Madeira en de Kanarische eilanden groeien,
gevonden worden. Eene ver verspreide soort, Lastraea stiriaca-, was
waarschijnlijk een boomvaren. -
Rh i z o c a r p e n waren een kleine Pilularia en twee Salvinias, die
zonder twijfel waterplanten waren; vooral de Salvinia formosa had
zeer groote, sierlijk gevormde bladeren.
P a a r d e s t a a r t e n waren zeldzamer dan in vorige tijdperken; zij
waren niet grooter dan die van onze dagen; slechts de Equisetum pro-
cérum schijnt de laatste vertegenwoordiger van de reusachtige Equiseten
van den steenkool- en den triastijd te zijn.
De c o n i f e r e n verschijnen in ten minste negen geslachten. Onder
de c y p r e s s e n speelt van de oudste tot de jongste miocene lagen
Glyptostrobus europaeus den grootsten rol. Deze boom was niet slechts
over geheel Europa, in Ita lië , Zwitserland en Duitschland verspreid,
maar ook op de westkust van Amerika, aan de Fraser-rivier. Een
niet minder groote verspreiding had ook Taxodium dubiuyn, die gevonden
is in Amerika aan den Oregon, in Europa van Koningsbergen
tot in Italië, en zelfs bij Orehburg in den Oeral. 'Sequoias groeiden
toen in Italië, in Schotland, in Duitschland, ja zelfs bij Orenburg,
in de Kirgisensteppen. Het geslacht Pinus kwam in 15 soorten voor;
de meesten geleken op de soorten die thans in Amerika leven, zoodat
heer beweert, dat de naaldhoutbosschen van den tertiairen tijd in
Europa een amerikaansch karakter hadden, vooral door de ver verspreide
soorten Pinus tadaeformis, P. palaeostrobus en P. microsperma.
De meest voorkomende g r ami n e e ë n zijn Arundo Goepperti en
Phragmites oeningensis, die de vele rietstengels en breede grasachtige
bladeren geleverd hebben, waarvan de euröpeesche tertiaire gesteenten
vol zijn. En nevens die rietsoorten waren de oevers der wateren , even
als nu, bedekt met zeggen, biezen enz. afgewisseld met sassaparillen,
Smilax, waarschijnlijk stekelige, altijd groene slingerplanten.
Het is bekend dat • er thans slechts één palm in Europa groeit,
de Ghamaerops humilis in Italië en Spanje — in den tertiairen tijd