plantenvprmen uit het noorden naar die eilanden verhuisden, waar
het lang aanhoudende zomerzonnelicht, met groote warmte verbonden ,
de ontwikkeling en verspreiding van die planten zeer zal hebben begunstigd.
In Europa waren in dat tijdperk de toestanden ongeveer gelijk,
zooals wij door de onderzoekingen van de sapoeta en andere geologen
weten. Ook in Europa waren toen groote zeeën met eilanden, en
later binnenzeeën vol visschen, en met een overvloedigen plantengroei
op hare kusten. Het Old Red Sandstone van Schotland , met zijn wonderlijke
met plaatschubben en pantsers bedekte visschen , vertegenwoordigt
den eersten toestand, terwijl het devonisch van Engeland de snel
gevuld wordende ondiepe zeeën vertegenwoordigt.
De vegetatie van dit tijdperk geleek zeer veel op die der steenkool-
bosschen, ofschoon de soorten allen verschilden. Va r e n s vooral
groeiden uiterst weelderig; de oudste thans bekende varen is gevonden
in het midden-devoniseh. Sommigen dier varens waren b o omv a r e n s
— in het opper-devonisch van Gilboa in den staat New-York zijn
de overblijfsels gevonden van een boseh van boomvarens, staande'’
situ, met hun groote massa van luchtwortels in den grond, waarop
zij gegroeid zijn. »Deze luchtwortels leeren ons kennen” ,' zegt dawson ,
»een nieuwe inrichting tot versterking van den stam der planten, door
het ‘afzenden naar den grond van een menigte op touwen gelijkende
cylinder-wortels, van verschillende hoogten aan den stam, en die
een samenstel van steunsels vormden, gelijk het want van een schip.
En deze wijze van versterking van den stam duurt nog voort in de
hedendaagsche boomvarens der tropen.”
Nu verschijnen er voor het eerst twee typen van Gymnospermen
of bedektzadigen, namelijk de Taxineae en de uitgestorvene familie
der Cordaïtes, met bladeren gelijkende op die der breedbladige grassen
of Iridéae. Die Taxineae, ofschoon tot de zoogenaamde naaktzadige
planten hehoorende, beschermen hunne zaden in een sappig, bekervormig
omhulsel, uitwendig op een echte bes gelijkend. Tot heden
is er evenwel nog geen vrucht van deze devonische Taxineae gevonden ,
en zelfs is het twijfelachtig of hun blad wel bekend is. Bladeren, die
misschien tot deze planten behooren, gelijken op die van den beden-
daagschen Gingko van China, Oingho biloba. Die taxisboomen zijn vooral
bekend dóór hun gemineraliseerde stammen, die dikwijls gevonden
zijn als drijfhout op zandbanken in de devonische zandsteenen en
kalksteenen. Zij vertoonen dikwijls hun structuur op de volkómenste
wijze in specimina, die van kwarts of kalk zijn doordrongen en waarin
de oorspronkelijke houtvezel is veranderd in a n t h r a c i e t of glanskool
en zelfs in g r a f i e t of potlood. Deze boomen hadden een echt hout-
weefsel, met die fraai gerangschikte hofstippels, zoo kenschetsend
voor conifeeren of kegeldragers. Zij groeiden naar alle waarschijnlijkheid
gelijktijdig in verschillende gedeelten van Duitschland, Schotland
en.Amerika. Inderdaad, het blijkt bij het bestudeeren van het
plantenleven door alle geologisshe tijden tot aan den ijstijd, dat de
noordelijke deelen van Europa, Azië en Amerika één enkel groot
vastland hebben gevormd, waarop planten, misschien oorspronkelijk
u it die streken "welke nu door dik bergijs zijn bedekt, zich naar het
zuiden en oosten verspreidden. De hitte van het geheele ja a r, het
lange zomerzonnelicht, de stilte van het donkere jaargetijde, alles
schijnt te hebben medegewerkt om de arctische streken der aarde,
en wel vooral Groenland, te maken tot een broeikas voor planten,
en wij hebben alle reden om te onderstellen dat de hoogst ontwikkelde
planten, de exogene planten, daar het eerst ontstonden of zich
ontwikkelden.
In moerassige streken in Engeland groeien nog heden zonderlinge
kleine planten, rhizocarpen, of, zooals zij in Engeland heeten, pepper-
worts, die gewoonlijk tot de varens worden gerekend, doch die in
menig opzicht aan hoogere vormen zijn verwant. Een typische soort
van deze plant, de Marsilea, heeft een kruipenden stengel, die kleine
wortels naar beneden zendt, en lange bladstelen, die naar boven
groeien en blaadjes van vorm als klaverblaadjes dragen. De vruchtjes
bevindén zich in de oksels der bladstelen, in de gedaante van eivormige
zakjes, sporocarpen geheeten, en in eiken sporocarpus bevinden
zich mierosporangia en macrosporangia. (Microsporangia worden thans
beschouwd als homologen van het stuifmeel of pollen, en macrosporangia
als de homologen van de eitjes der hoogere planten).
De rhizocarpen van den devonischen tijd hebben een geschiedenis
niet minder wonderlijk dan die van de Foraminifeeren van het krijt.
Er is alle grond om te onderstellen, dat hun sporenhouders, als
Sporangites bekend, de voornaamste bron vormen van de ontzachlijke
voorraadschuren van petroleum en natuurlijk gas in de Verèenigde
Staten van Noord Amerika en elders. De sporangiten zijn uiterst
bitumineus, en bevatten, gelijk de sporen der Lycopodiaceeën, bijna
dubbel zooveel koolstof als de cellulose of het gewone plantenweefsel:
in cellulose vindt men: C. 24, H. 20, 0. 20; en in het bekende