
UI l i m
m
' tiw lit a n 14t Befchryvîrîg der HEESTERS, P L A N T E N ,
I »
B1
De
D r iw a
G indi.
■Il
■1
§ n jH | f f l 9K| "IHpijff
- ì IK A k ì IAIS
ÜIEH il §11®
H l W M w
I B I I i c
binden. De- vcrfqhe. gekaauwde bjade-
ren qlienen den Amboinees tot Pleifters ,
om lichte wondemte genCezen. Als riien
niet de jonge bladeren ’t hoöfd' waifch'r,
doen zy ’t hair fteik groeyen’, en ma-
jkeit de hair-wörtclsvaft.
Het Dabon Gindi, dar is, het Kämet-
1 yes-ICruidi 'fchynd wel een zo'oft väti de
laatftc Rotang te zyn, imm£fs m bWe-
reny en in wyze van groeyefi j doch ’t
Ireeft geenlange ftreng, -Cri de ftam is
maar een vinger dik:, taäy en eer bies^-
darr houtagtig. Men heeft een witte*
en een roode Zoört.
Het groeid eerft recht op, doch' de
‘ Vruchten drükke'n ’t daär na riederjviaär
na ’t längs' de gröndj en zoo tegfen de
boomen opkruipt.
: Aan deze Struik ko mt eeri teer zeid-
Zaam Kannetje (waar ha ’ t genöemd
werd) v y fo f ¿es duim larig, en bhtrent'
twee vingercri breed, en eeriigziris drie1- j
kantig, doch de eene zydc is irhaller', als
de twee ändere. Böven is een riiönd aan j ’tz e lv e ,. die agterfpits toelöopteh die
een robdfen Zoom, en ook een dekzöltjeh
van diergfelyfceri ftöf hfeeft','1 zyHde IM de
jonge’Kärinetjens tö'e j doch gäändeiri1
de volwaffene dpen. Zoo iarig dit Käri- i
netjen gefloten is , is ’t völ zoe't helder1
waterI doch öpehgaände, verlieft het al-
lengskens wel de helft ’er van, hoewel’t •
by nacht weer aangröeid j doch hej: dek-;
zePnü 'gefteel en äl irigekrörhpeiv zyn*- •
de, (gelyk met ’er tyd gefehied) verlieft
het allengskeds öok al ¿jm water: Het
is van binnen fchöon gefchilderd met
’purferagtige ftreeperi en Vlekkeri, die
men echter meer aan de roöde, dan aan !
de witte zoört, ziet.
Dit Kannetje is echter de Vrugt van \
dit Gewafch niet , maar niet anders dan f
een byzonder uitwafch, krygende hog :j
byzondere Vrugteh aan blöeiTerntröf 1
ien * die men echter niet, dan. in zyn j
höögen oüderdom, Ziet. De Vrugteh I
zyn veel in getal, en wel een duim läng*:
en vàn diktè • als eeri fchryf-pëh.
7 Vöörriametyk djerid dit Gewafch *- oiri
zieh o ver dit Kâririetjë, en de wafcKdorii
desZelfs^tè tèrwônderérij eh om het als
îét zeldzaätris tè bewääreri. De Inländer,
iUr by^elpovig, fteld väft, • dat, i zdö zy
die Kährietjeris aîïriÿdéri, eri ’c Water ’ei*
uitgieteh-j het dân jZèkerlÿk ftérk regeT
neri zäl. En bogtäns,ft eilen :zy , dät dit
watèr, bvèr ÿmarids hoöfd gegbtèn > de
krägt heeft, dm die geriè,-die hiiri wa-
tér nîèt1:orih‘éri bphoudcn^daiif'affë gë-
nëzén. Béfde wèlkë zaaken ilt dndêr de
dwaasheden van den Arhbôinecs xtkcn.
De Oèdahi 'groeid- ääri een recht op- beftmti I
ftaande boomtje Van dfîc ôf^vibr Voéten
hoog y krÿgeride daar nà ranken, en dàar
âan eeri'ftferig bf töüw* dat voortldopt*
wàar àan. de b’iâderèri efikeld,: en zôridër
drdre ftaâh. Dbze ranken hëbbeh hïei*
dobrrien^ dbcH op. Celebes (Väri waar ’t
GewafcH hier gebragt is) niét.. Mçn laat
ze Wel overeên wagferi, df tegen latten
ôplpopen. ^
Mën gëbrtiikt de Vfdgfjëris vân dèzé
§traik f tzÿridë àîs éëri zdbrt Vari Çajdp-
fàn-Vrûgten-, en vari (mäak àls dé Haze-
'riooù'n) tégéh de Büik-wormëii j inet een
zber gbëdfe üitwërking, gevèhdë aan een
kirid twëe bfdrie vari dé zfëlvé:riog gfoén
in , o f anders van de rype vyf, die men
-met wat water wry ft, én zob irigeeft.
Andere voegen ’er de bladeren van Poï*
tsjoc, en van Sari (dät de Bloem Vari dé
'NagÜfafclùm'te$ bÿy gevèhdë dît1 in
aan Kiridere'hydie Bardé bpgdzwofte büi-
ken hébbên: ‘
De jdngë bladéren werden Wel raauw
gegeten-, gelyk ha en bdk de rypë Vrug-
ten dôët. Z y gëeft 00k bldëriitjens, die
s mör'gens-wit,' ’s middags blëék} mâàr .
’s avqnds Rpoze-rood, eiP daags ’er âari
donker-röbd zyh , " ¿00 dat nïen aile de
verweri vari dëZe bloemën^bÿna 6p ée-
nen tyd âan deze Struik ziet. Meri hCeft
’cr ppk met dubbele bloenien j doch'die
dragen zop vooripoedig riièt.
N E G E N D E H O O F D S T U K .
V Aa ällerhy Krujdcn. De Pieffang-itrooffl. Vetfcheiie 2omeri van Pteffime-
ymgtcn. Z)e Kokin-Straik; De Riiiud-Pknt. ¿VLanquas. De Lamp«-
jadg. Cafdamom. Bangle. Gembcr. Padi. Koening. Zerunibed. Tsionekor
Gandahoeb. Dahon Tcsbeh. Deringo. Schsnanthum,-if Ceree. "Täccari Zui-
ker-Rict. Sajor,Troeboe. :Salee. Batta». Ryft. Milie. Widjin. Gindii" Rami.
De Caflbmba-Struik. Tndigo. Tabak. De Ananas-Struii. Saiör Baiane
De Fpkki Fokki. Dutroa, of Dufter; , Tsjili. Boénga Waftoe Kitsiil. Lacca
iiitsjil. Scroene. Baroc Tsjina. Soelaffi. Comangi. Gelang. Miga Miga Diin-
ian Soa. Lidah Boaja. Tsjakar Bebec. Dahon Afam Kitsjil. Keririg Keringaii.
iSäjor
Van
allerley
Kruiden.
De
jPieffangboom.
En GEWASSEN vàn AMBOINA. 143
'èaier Mamma.* Safawi Tsjina. Sajor Ajam., Sondai Malàm. De Sufanna-Bloem •
B ó e n g à Hharamzadah. De Knoop-bloem. Majana. Dahon Ppepor. Dahon Ha-
ti Hati. Majana Amaas. Patah Camoedi. Wangi Malacka., Dahon Takot Ma-
n p e f ia . Tulipa Djavana. Bira Negri. Kaladi;; Anappur. Tacca*
Van allerley Kruiden , zoatot fpyze als tot
. andere nuttigheden dienende| -j
f ^ Nnder de Kruiden geveri wy
m ^ -■ % -de eqrfte plaats aan de Pief-
■ ■ . I I fang-boom, die wel de naam
van een Boom draagd, maar
een vooze water-
ryke Struik isj die men veel eer onder
de Kruiden^; dan onder de Heeftcrs j teilen
mag.
Deze krygt eeri ftam van twaalf of
.veertien voeten hoog,en daar by wel de
diltte van een Pinang-boom j doch is zeer
zagt van baft en ftoffe ¿ zoo dat men hem
zeer licht in eenen hak door midden kappen
kan, aangezien zyn gladde büiten-
baft uit verfeheidC dünne veilen , die o-
vermalkanderen alshenen gelegt, en ge-
wonden zyn^ en hy verder uit een ftam,
die vol-water is, beftaat. « f
r . Geen Boom.j heeft zoo geboten blad,
als deze j alzoo-’t.acht o f tien voeten
lang 3 ^uim twee voeten breed, ook
zeer dun, glad, en helder groen van bo-
ven , doch beneden wat vaaler is. Zy
- vertoonen zieh alle en in menigte boven
met een grooten bofeh by een j doch ra-
ken, door fterke wind tegen een ilaan-
de, veel in flarden.
Zyn Vrugten komen aan een fteel,die
.wel een arm dik is , in een groot getal
voort ^ waar mede die fteel, ltrom gebogen
, nederhangt, hebbende aan ’t cinde,
als ’t ware^een bruin Oflen-Hart, beftaanr
l de uit veel dikke brüine fchubben j onder
welke zieh een rey. groene vingers ver-
toond, dat zoo verfcheide reizen na mal-
kanderen met reyen vingers vervolgd tot
dat men eindelyk een ander roodagtig of
purper Hert,dät byna een halve voet of
vier duim lang, en agter aan drie duim
in de middellyn dik is, ziet, dat met ’er
tyd afgefneden entot koft gebruikt werd,
zoo het niet afvalt.
Dus heeft men aan zoo een fteel verfcheide
Piejfang-bojfehen boven een, yder
murwe witte eri egter vafte zoete ftoffe
vind, die een aangenaame geur, en een
firiaak heeft, die wat na- rynfchagtige
gebraden Appelen gelykt, maar .nog wel
zoo. lekker, en eenigzins na Vygen trek-
kende , waarom dc.Portugeezen dc zel-
vt Figo noemen.
Men ziet deZenBoom wel àootNieww*
hof ,fol. 148. én in dp/Hörtus Malabaricus
met de naam van Baia in het I. Deel,
Fig. iz , 13. en 14. verbeeld.
| van vyftien of zeftien en meer Piejfangs j
inzoo.verrc, dat ’er aan de zelve rank
dus wel bonderd , honderd vyftig , en
meer Vrugten gezien werden. Men heeft
’er veel zoorten van *, doch men oordeeld
de Tafel-Piejjang de befte te zyn * die ze-
ven of acht duim lang, als een gemeene
Concommer van dikte , zoo by na, doch
wat ronder , en ook wat hoekig , van
fatzoen 5 doch, ryp zynde , glad , en
geel van .fchil is, onder welke men een
Zulk een Boom heeft wel anderhalf,
jaar werk, eer hy rype Vrugten geeft,
en hy ftaat niet boven een groot jaar,bf
andcrhalfjaar daar na * vergaande dan yan
¿elf, terwyl’er wecr jonge planten uit
de grond ter zyden opfchieten.
Dit is de VrOgt, die de oude Mufà,
na ’t Arabifch, E l Mauz, hebben genöemd,
endit is de Boomj met .welkers
gropte bladeren men wil dat, zieft Adam
eri Èva eerft zoüden gedekt hebben y dat
egter veel zwarigheia heeft, .om het ,£e
bewyzen -, voor al, zoo ’t waar is (gelyk
veel Geleerden ftellen) dat deze Boom
in oude ty.den alleen in Indien, en gcen-
zins in Affyrien, te vindèn was.
Van hoe veel nuttigheid deze Vrilgt
in de huishouding is, is den geenen, die
Iin Indien gewceft,zyn,bekend. Zy werd
uit. dé hand met een boteram gegeten,
in de böter gebakken, tot ftrüiven
gebruikt, .en de jonge kinderen werden
’er half mede .opgevoed.
Van deze Vrugt heeft men een tamme^ Vcrfdiei-
half wilde, en wilde zoorten. dezoorÖnder
de éerifte teid men de Pie (fang- pjei^ng-
Tandoc, o f de Hoorn-Piejfang^ om dat zy Vrugten.
als een groote Hoorn van fatzoen, wel
dertien o f veertien duim lang , en een
arm dik is i maar van deze zoort körnen
maar twee of,drie. boffchen, yder
van vyf o f zes Piejfangs, aan een rank,
behalven dat hier aan ook geen Hart ¿als
aan de andere, komc. Zy werden.:, al-
¿00 zy te wrang zyn, niet raauw, maar
gebraden, gegeten.
Ook is ’er een zoort, Pießang Car-
bowia genaamd , die pas een. voet lang
yalt ; waar by men de Pießang Gabba
Gabba Wél voegen mag , die niet heel
dik, maar lang, e n , ryp zynde , geelr
agtig, doch na de Witte kant, zeer dröog,
en gebraden zeer gezond is. -,^
De Pießang-Oebi valt ontren^een fpan
larig, en byna vierkant. De Naald-Pief-
fang is zoo; groot niet ,•-éng|lrièkantig.
De Pießang Bolkvanger is zeer dik. van
• Hh z r ' fchil.