
den uiteindelijk in Nederland vijf opgericht, met als eer-
ste en oudste de Hollandsche Maatschappij der Weten-
schappen. Vervolgens de dilettanten genootschappen,
werkzaam op allerlei gebieden, zoals natuurwetenschap-
pen, literatuur, toneel, tekenkunst, muziek. Tenslotte uti-
litaire genootschappen zoals het Nut, de Maatschappij
voor Drenkelingen, Vaderlandsch Fonds vodr Zeevaart,
de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij
(de voorganger van de Maatschappij voor Nijverheid en
Handel).
Ook in Haarlem zien wij deze drie typen genootschappen.
Daamaast bestaat er een groot aantal gezelschap-
pen die wij nu gezelhgheidsverenigingen of societeiten
zouden noemen.
A) I. Geleerde genootschappen
De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen 1752
Teyler’s G enootschappen 1778
II. Dilettanten genootschappen
a) Literair/leesgezelschappen/toneel
1. ’t Staat vast dat Lezen Voordeel Geeft 1777-na 1828
2. Honos Alit Artes 1777-ca.l785
3. Vlijt Moeder der Wetenschappen 1779-ca.l785
4. Leerzaam Vermaak 1785-nal 812
5. Democriet 1789-1869
6. Oefening tot wetenschappen 2e sectie 1798-1892
b) Natuurkundig
1. Natuurkundig college+1737-+1788
2. Gezelschap rondom Dr. Willem Brouwer Bosch
3. Liefde tot wetenschappen 1773-na 1808
4. Oefening tot wetenschappen l e sectie 1789-1892
c) Muziek
1. Perpetueel Musiekcollege +1754-+1850? (=Apollo?)
2. Groot Muziekcollege 1773-1802
d) T ek en en , schild e rk u n st
1. Teekenacademie 1772-1795
2. TeekencoUege 23/11/1796-18/9/1821
3. Pictura (11)1802
e) Levensbeschouwelijk
1. Vrijmetselaarscollege ’’Vicit vim virtus” 1788
III. Utilitaire genootschappen
1. Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij 1777
2. Vaderlansch Fonds ter Aanmoediging van ’s Lands Zeedienst
1781
3. Departement Haarlem van de Maatschappij tot Nut v an ’t Alge-
meen
B) Feestgezelschappen en societeiten
1. Kerstmisgilde
2. St.-Jacobsgilde+1400
3. Wijngaard-ranken +1500
4. Trou moet blycken +1500
5. Osseweyersgilde
6. Pictura (I) 1793
7. Concordia 11/12/1758
8. St.Hubertsgilde 16/3/1768
9. Societeit Haarlem +1780
10. Konst en Vermaak 1780
iff Eendracht 1/10/1784
Er zullen ongetwijfeld meer genootschappen en gezel-
schappen zijn geweest. Maar van die genootschappen
zijn zelfs de namen niet bekend. Ook bij de hier ge-
noemde genootschappen zijn er sommige waarvan al-
leen maar enkele gegevens bekend zijn zoals de naam, de
activiteit en initiator. Maar zoals Sliggers in zijn onder-
zoek naar het natuurkundig college heeft laten zien, is
waarschijnlijk nog veel te achterhalen via boedelinventa-
rissen, testamenten, transportactes en soortgelijke archi-
vaha.
Het is niet toevallig dat we in 1989 van de Haarlemse
genootschappen nog maar twee van de drie genoot-
schapstypes aantreffen.
A. I. De twee Haarlemse geleerde genootschappen: de
Hollandsche Maatschappij en Teyler.
II. Van de zestien dilettanten genootschappen is al
bijna honderd jaar geen enkele meer aanwezig.
m. De drie utilitaire genootschappen of hun opvolgers
bestaan nog steeds: het Nut, de Maatschappij voor
Nijverheid en Handel en de in Amsterdam geves-
tigde Kweekschool voor de Zeevaart.
Daamaast bestaan er nog vier gezelhgheidsverenigingen.
B. Het Kerstmisgilde, StJacobsgilde, St.Hubertsgilde
en Trou moet Blycken.
De dilettanten genootschappen zijn het meest kenmer-
kend voor de genootschapscultuur. Zij hoorden blijk-
baar zo bij die période - eind 18e en begin 19e eeuw — dat
ze snel daarna verdwenen zijn.De meer op vastheid ge-
bouwde geleerde en utilitaire genootschappen doorston-
den de tijd, al zijn hun activiteiten niet dezelfde gebleven
als in het begin.
In de negentiende eeuw werd steeds meer de spot gedre-
ven met de dilettanten genootschappen, omdat ze geas-
socieerd werden met middelmatigheid en de Jan Salie
geest. Dat beeld van de late genootschappen in hun eind-
fase heeft jarenlang het beeld van de genootschappen be-
paald. Daarmee werd de werkelijke betekenis van de
achttiende-eeuwse genootschappen tekort gedaan. Men
kon tegen de tijd van de tachtigers niet meer tegen de ge-
nootschapsrijmelaars; de professionele ontwikkeling van
de natuurwetenschap maakte in de negentiende eeuw de
proefjesdoende amateurs volstrekt overbodig.
Aard van de werkzaamheden binnen de dilettanten genootschappen
Met de voorgaande beschouwing is enigszins aangeduid
wat binnen de dilettanten genootschappen gebeurde.
Men kwam zeer frequent—vaak wekelijks—bij elkaar en
afhankelijk van de aard van het gezelschap deed men met
elkaar proeven, las men literatuur, of speelde men toneel
of muziek. De genootschappen hadden niet veel leden.
Een twintigtal was normaal.
Er was een uitgebreide regelgeving. Alle genootschappen
hadden ‘wetten’, die tot in details regelden wat moest
gebeuren. Een van de meest kenmerkende regels was dat
men bij niet verschijnen een boete moest betalen. Deze
boetes vormden een welkome bijdrage voor de kas.
Jammer genoeg zijn de notulen van de bijeenkomsten
meestal niet erg informatief. De discussies zijn vaak summier
weergegeven.
Het is zeer de vraag of leden van de genootschappen
gelnteresseerd waren in het onderwerp van het genoot-
schap. Deden ze bijvoorbeeld proefjes met een electri-
seermachine om de proefjes of om elkaar te zien? Of anders
geformuleerd: In hoeverre prevaleerde het onderwerp
boven het gezellig samenzijn?Een tweede vraag is
in hoeverre een genootschap bekeken kan worden als
een verschijningsvorm van soortgelijke genootschappen
in Nederland of als een uiting van lokale sociabiliteit.
Bijvoorbeeld: moet de vrijmetselarij in Haarlem bekeken
worden vanuit een concept van de vrijmetselarij als le-
vensbeschouwelijke organisatie of als een van de vormen
van lokale Haarlemse sociabiliteit?
Doopsgezinden en genootschappen
De doopsgezinden waren initiator van veel genootschappen:
- De doopsgezinde Pieter Teyler van der Hulst (1702-
1778) ontwierp zijn geleerde genootschappen
- De doopsgezinde Haarlemse boekhandelaar en domi-
neeszoon AdriaanLoosjes (1761-1818) was initiator van
twee literaire gezelschappen die later opgingen in het To-
neelgezelschap Leerzaam Vermaak. Ook van het gezelschap
Democriet was hij de initiator.
- De doopsgezinde medisch doctor Willem Brouwer
Bosch (1758-1788) ontwikkelde in zijn körte leven veel
initiatieven. O.a. organiseerde hij een groep geinteres-
seerden, die experimenteerde met een electriseerma-
chine.
- Binnen het Natuurkundig College, dat in veel opzichten
als een voorloper van èn activiteiten van de Hollandsche
Maatschappij èn van Teyler gezien kan worden, was de
doopsgezinde Jacobus Barnaart (1727-1780) een kern-
figuur.
- Het Tekengezelschap Pictura werd in 1802 opgericht
door de doopsgezinde Arnoldus Martinus Penninck
Hoofd (1780-1818).
- Bij de utilitaire genootschappen gaf Adriaan Loosjes de
stoot tot de oprichting van het departement Haarlem van
het Nut.
- Van de negen Haarlemse initiatiefnemers van het Vaderlansch
Fonds ‘voor de Zeedienst’ waren drie regenten
en de volgende zes doopsgezinden: Koenraad Hovens,
Jacob Hoofman, Pieter Kops, Isaac ten Cate, Dirk Wij-
nands, Dr. Bartholomeus Tersier.
Bij de bestudering van elk afzonderlijk genootschap zullen
deze vragen telkens weer opnieuw getoetst moeten
worden. Het beantwoorden van deze vragen valt buiten
het bestek van dit artikel.
Op zichzelf is dit al een indrukwekkende opsomming.
Als we daarbij voegen dat en Martinus van Marum en de
remonstrantse boekhandelaar Jan van Walre (1754-
1837) — die naast Adrianus Loosjes de ziel was van het
toneelgezelschap Leerzaam Vermaak en van Democriet
E door hun huwelijken ook in het doopsgezinde circuit
verkeerden, wordt de parade van initiatiefnemers nog in-
drukwekkender. Het initiatief voor een van de twee geleerde
genootschappen, voor zeven van de zestien dilettanten
genootschappen — voor vier van de zes literaire
gezelschappen, voor twee van de vier natuurkundige gezelschappen
en voor een van de twee tekengezelschap-
pen — en voor twee van de drie utilitaire gezelschappen is
door doopsgezinden genomen.
Het is niet zo dat het doopsgezinde initiatief om deze genootschappen
op te richten resulteerde in gezelschappen
die uitsluitend bestanden uit doopsgezinden.
Vanaf het begin waren onder de leden van het Tweede
Genootschap van Teyler, dat zieh met natuurweten-
schappen bezig hield niet-doopsgezinden. Directeuren
en leden van het Eerste Genootschap waren wel groten-
deels doopsgezind.
Hoewel de gezelschappen die aan het toneelgezelschap
Leerzaam Vermaak voorafgingen uitsluitend bestanden
uit doopsgezinden was Leerzaam Vermaak zelf vanaf het
begin open voor anderen.Hetzelfde geldt voor Democriet
en voor het Nut. Bij het tekengezelschap Pictura was
eigenlijk alleen de initiatiefnemer doopsgezind.
Een genootschapsprofiel van een enthousiaste Haarlemse
doopsgezinde genootschapper aan het eind van de
achttiende eeuw ziet er als volgt uit.
Hij speelde toneel bij Leerzaam Vermaak, bedacht de
meest idiote versjes en uitstapjes bij Democriet en was
bezig met de opzet van onderwijs en bibliotheken bij het
Nut.
Dit is natuurlijk gechargeerd. De werkelijkheid is altijd
genuanceerder.
Als we overigens de genootschappen waar het initiatief
niet van doopsgezinden kwam, nader beschouwen, kun-
nen we bij de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen
constateren, dat al vroeg Haarlemse doopsge-
zinden directeur werden naast regenten uit Haarlem en