
Afb. 4. Anoniemc fotograaf. Thomas Peters op 111-jarige leeftijd (foto
1856, coll. Nauta, Leiden).
rige Jacoba van Selstede. Dit echtpaar was zo populair
dat van hem of hen samen maar liefst acht portretten
werden gemaakt, die allemaal terug gaan op twee schil-
derijen die J.M. Quinkhardt ter gelegenheid van dit hu-
weüjk maakte. J. Houbraken bracht beide in prent uit om,
zoals Van Hoorn zelf schreef, ‘deze twee konstprinten ter
gedachtenisse van onze wonderbaare trouw vereeni-
ginge te bewaaren en de geheugenisse daarvan tot op de
laate nazaaten te vereeuwighen’. Van Hoorn werd 99 jaar
en acht maanden oud.
Smokkelen met de leeftijd
Door de officiële volkstellingen sedert 1830 weten we
exact hoeveel honderdjarigen er in een bepaald jaar in
Nederland woonden. In 1830 waren dat er 18. Bij latere
tellingen werden nauwelijks hogere aantallen aangetrof-
fen. Tot en met 1947 bleef het gemiddelde op twaalf honderdjarigen
per jaar. Boven de honderd nam het aantal
zeer snel af. Toch schijnen uit oudere bronnen vroeger
mensen geleefd te hebben die moeiteloos de 110 of nog
meer haalden. Voor zover men nu kan nagaan, lijkt de
maximaal haalbare leeftijd rond de 115 jaar te liggen. De
kans dat iemand deze leeftijd bereikt, is echter 1 op de
2,1 miljard. Bij de huidige wereldbevolking zouden dat
dus twee personen kunnen zijn. Op een 150-jarige zullen
we helemaal lang moeten wachten. Statisch gezien zou
dat kunnen voorkomen indien het totale aantal mensen
in de wereldgeschiedenis 60.000 maal groter zou zijn
dan nu het geval is. Medisch is dat voor als nog onmoge-
lijk gezien de delingscapaciteit van onze cellen. Dat bete-
kent dat extreem hoge leeftijden met een korreltje zout
genomen moeten worden. Zelden of nooit zullen deze
leeftijden aan de hand van archivalia bewezen kunnen
worden. In gevallen waarbij de leeftijd wel kon worden
bepaald, bleek vaak een te hoge ouderdom te zijn opge-
geven. Ook sommige bekende personen werden in vroeger
eeuwen wel eens tot honderdjarige ‘gebombardeerd’,
kennelijk om hun bekendheid nog groter te maken. Dat
was bijvoorbeeld het geval met Willem Beukelszoon, de
‘uitvinder’ van het haringkaken.Niet in alle gevallen was
het ‘smokkelen’ met de leeftijd echter nodig geweest. Zo
werd de eerder genoemde Jan Gerritsz Kuijper nog altijd
ca. 101 jaar, terwijl hij al op 68-jarige leeftijd er tien jaar
aan had toegevoegd. Evenmin kloppen de leeftijden van
honderden personen in de Sovjet-republiek Georgie die
120 jaar en ouder zouden zijn. De vaststelling van hun
leeftijd is altijd gebaseerd op resultaten van interviews
met henzelf, hun familieleden en dorpsgenoten en op
herinneringen die zij hebben van gebeurtenissen uit het
verleden.
BertSliggers
Bij de tentoonstelling verschijnt een publicatie van de hand van B.C. Slig-
gers en A.G. van der Steur, Portretten van Nederlandse honderdjarigen,
104 p., ca. 100 ill., prijs f. 20,-
De gebroeders Dyserinck en hun honderdjarigen
Onlangs ontving Teylers Museum een zeer bijzondere
Schenking, die uit een groot aantal portretten van honderd
en meer-jarigen bestaat. Deze verzameling ‘centi-
narissen’ werd ooit aangelegd door Adriaan van der Willigen
(1766-1841), waama zijn collectie ruim anderhalve
eeuw in de familie bleef en door nazaten werd voortge-
zet. Niet alleen de inhoud van deze familieverzameling is
bijzonder, maar ook het feit dat de eerste eigenaar van
1812 tot 1841 lid van Teylers TweedeGenootschapis geweest.
Een betere bestemming voor de collectie Van der
Willigen is nauwelijks denkbaar. Naast tekeningen, aqua-
rellen en prenten zijn ook 19e- eeuwse foto’s van 100-ja-
rigen ruim vertegenwoordigd. Dit speciale deel van de
collectie is het onderwerp van dit artikel.
Toen Adriaan van der Willigen, de grondlegger van de
verzameling, in 1841 kinderloos overleed, liet hij zijn
neef met dezelfde naam, Dr. Adriaan van der Willigen
Pzn., de hele zaak na. Deze neef hield de collectie bij tot
zijn overlijden, in Haarlem in 1876. In dat jaar nam zijn
weduwe de portretten-verzameling onder haar hoede.
Tot haar dood in 1888 hield zij het bijbehorende register
met aantekeningen bij en voegde bovendien enkele por-
tretfoto’s van eeuwelingen aan de collectie toe, die tot
dan toe voornamelijk uit tekeningen en prenten bestond.
De fotografie had in de tweede helft van de vorige eeuw
een snelle technische ontwikkeling doorlopen. Tegen het
einde van de eeuw was het de meest gebruikte techniek
om 100-jarigen te vereeuwigen. De meeste 100-jarigen
werden op hun eeuwfeest met een ‘statiefoto’ vereerd.
Deze foto’s werden een apart verzamelgebied, zoals
vroeger de tekeningen en prenten.
Afb. 5. De weduwe Otten, geboren in 1790 in Nijmegen, gefotogra-
feerd op haar 102de veijaardag in 1892. D it was de eerste foto die de
gebroeders Dyserinck aan de verzameling toevoegden.
Na de dood van mevrouw Van der Willigen in 1888 erfde
haar schoonzoon Hendrik Dyserinck (1838-1906) de
portrettenverzameling en het register. Hendrik en zijn
broer Pieter Dyserinck (1837-1907) zetten op hun beurt
de verzameling voort, zodat men vanaf 1888 kan spreken
van ‘de collectie Dyserinck’.
Tijdgebrek was waarschijnlijk de voomaamste reden, dat
de broers de traditionele familie-liefhebberij aanvanke-
lijk niet al te voortvarend aanpakten. De eerste zeven jaar
na de overname was er slechts één aanwinst te bespeu-
ren. Pieter Dyserinck was sinds 1874 directeur van de
Firma Dyserinck, een uit 1774 daterend familiebedrijf in
olieen en vetten. Het bedrijf was in deze jaren gevestigd
aan het Spaame te Haarlem met een kantoor en meer-
dere pakhuizen. Zijn jongere broer Hendrik was na het
voltooien van de K.M.A. in Breda tot adelborst benoemd
en doorliep een succesrijke carrière bij de marine als lui-
tenant ter zee. In 1888 werd hij minister van marine.
Pas rond 1895, toen de gebroeders Dyserinck het blijk-
baar wat minder druk kregen, vooral na de pensionering
van Hendrik in 1891, wierpen ze zieh met enthousiasme
op de uitbreiding van de verzameling. Tussen 1895 en
1906, het jaar dat Hendrik overleed, hielden zij de zaak
aktief bij en vulden de collectie aan met portretfoto’s van
hoogbejaarde tijdgenoten van 90 jaar en ouder. De ‘top-
stukken’ van hun uitbreiding in deze jaren zijn 26 ontwa-
penende foto’s van 100-jarigen. Zij zijn voor het meren-
deel afkomstig uit eigen land, maar er zijn ook eeuwelin-
gen bij uit Belgie, Duitsland, Frankrijk en Engeland. Ar-
tikelen, kranteknipsels en rouwkaarten completeren het
geheel.
De voomaamste bezigheid bestond uit het opsporen van
100-jarigen in kranten en tijdschriften. De meesten van
hen kwamen eind vorige eeuw in het nieuws omdat het
nog steeds erg zeldzaam was om een eeuw oud te worden.
Plaatselijke, maar ook landelijke kranten en familiebladen,
zoals Eigen Haard, waren dus de belangrijkste
bron voor het ontdekken van ‘nieuwe’ 100-jarigen. Daar-
naast kregen de verzamelaars via vrienden en bekenden
in het hele land tips over het bestaan van ‘centinarissen’.
Afb. 6. H endrik Wilborts, geboren in 1902 in Tilburg. ‘De krasse grij-
saard mag zieh in een uitstekende gezondheid verheugen en heeft, met
uitzondering van het gehoor, al zijne zintuigen nog ten volle tot zijn
dienst’, schreef de Nieuwe Rotterdamsche C ourant in 1902.