
 
        
         
		niet  mogelijk  geweest,  alle  door  den  Heer  D irk s   beschreven  
 penningen  op  te  sporen. 
 De  oorzaak  hiervan  is  gedeeltelijk  gelegen  in  de  geringe  
 waarde  die  door  sommige  personen  aan  dergelijke  ontvangen  
 huldeblijken  wordt  gehecht,  en  hen  of  hunne  kinderen  doet  
 besluiten,  ze  aan  de  smeltkroes  over te leveren, en ten andere,  
 aan  de  boven  reeds  vermelde  beschrijving  in de verschillende  
 catalogi. 
 Bij  het  vergelijken  der  afbeeldingen  met  de  beschrijving  
 der  penningen,  bleek  het  mij  al  zeer  spoedig,  dat  hierin zeer  
 vele  verschillen  voorkomen,  waarom  ik  gemeend  heb  deze in  
 een  tweede  toevoegsel  te  moeten  aanwijzen  en tevens die penningen  
 volledig  te  beschrijven,  die  door  den  schrijver  alleen  
 zijn  vermeld,  omdat  hem  de  gelegenheid  ontbrak  de stukken  
 zelf  daartoe  in  handen  te krijgen. Voor het meerendeel bestaan  
 deze  verschillen  daarin,  dat  in  de  beschrijving  de letters van  
 de  om-  en  opschriften  alle  van  dezelfde  grootte  zijn,  terwijl  
 uit  de  afbeeldingen  blijkt,  dat  deze  dikwijls zeer veel in maat  
 verschillen,  waardoor  men  in  den  waan  zoude  kunnen  geräken, 
   dat  de  afgebeelde  op  andere  Stempels  dan  debeschre-  
 vene  zijn  geslagen. 
 Zeer  zeker  zoude  ik  mij  niet  hebben  verstout  deze  verbete-  
 ringen  te  maken,  maar  de  herhaalde  betuiging  van den Heer  
 D ir k s ,  dat  het  hem  hoogst  aangenaam  was  zoovele  stukken  
 afgebeeld  te  vinden  die  hij  nooit  gezien  had,  geeft m ij, meen  
 i k ,  daartoe  volkomen  het  recht. 
 Bij  verschillende  prijspenningen  heb ik op de af beelding den  
 naam  van  den  bekroonde  doen  weglaten, omdat deze, volgens  
 mijne  bescheiden  meening,  van  minder  belang is;  wilde men  
 alle  prijspenningen  die,  hetzij  van  Rijkswege,  hetzij  door  de  
 Maatschappij  „tot  Nut  van  ’t  Algemeen”  enz.  enz.  zijn  uit-  
 gereikt,  doen  af beeiden,  dan  zoude  men  een  taak  beproe-  
 ven  die  onuitvoerbäar  en  daarenboven,  uit  een  penning-  en 
 vn 
 geschiedkundig  oogpunt,  geheel  van  belang  ontbloot  is. 
 Na  de  uitgaaf  van  het  werk  van  den  Heer  D irk s  ontdekte  
 ik  nog  een  aantal  penningen  die  hem  onbekend  gebleven  
 waren;  deze  heb  ik  mede  doen  af beeiden,  men vindt daarvan  
 de  beschrijving  in  dit  toevoegsel. 
 Misschien  zal  men  mij  de  opmerking  maken,  dat  daarin  
 nog  tal  van  gegraveerde  penningen,  draagteekenen, enz. had-  
 den  opgenomen  kunnen  worden,  dbch  dit  is  met  opzet  ver-  
 meden,  omdat  zoowel  de  een  als  de  andere  van  zuiver plaat-  
 selijk  belang  zijn  en  bijgevolg  geen  geschiedkundige  waarde  
 bezitten. 
 Onder  goedkeuring  van  Heeren  Directeuren  stel ik mij voor  
 die  penningen  nog  te  doen  af beeiden,  welke  ik  tot  op heden  
 niet  terug  heb  kunnen  vinden,  opdat  ze  daarna  nog  in  den  
 atlas  op  hunne  plaatsen  kunnen  worden  opgeplakt;  daarom  
 herhaal  ik  hier  nog  eens -het  beleefd  verzoek  aan  de bezitters  
 van  die  stukken,  welke  in  de  „verwijzing”  als  nog  nietgevon-  
 den  zijn  aangewezen,  om  ze  mij  tot  dat  doeleinde wel ter leen  
 te  willen  zenden. 
 Ten  slotte  betuig  ik  mijnen  oprechten  dank,  zoowel  aan  
 het  Gouvernement,  als  aan  allen  die  mij  bij  de  behandeling  
 van  dezen  atlas  hunne hooggewaardeerde medewerking hebben  
 verleend  en  mijne  taak  zeer  veel  hebben  verlieht;  zonder  die  
 medewerking  wäre  deze  arbeid,  zoo  niet  geheel  onuitvoer-  
 baar,  gewis  zeer  onvolledig  geweest. 
 Leiden,  Mei  1894. Th.  M.  ROEST.