agterlyf of aan den zesden Ring -van ’t
zeLve een legangel in gedaante van
een Zaag, waar van zy waarfchynlyk
gelyk alle andere Cicaden zig bedienen
om hunne Eyeren in Takken van Boomen
en Planten te loggen,; en by de
Mannetjes ziet men aan'’t laatfte ge-
deelte van ’t gemelde agterlyf .die z.el£-
de Schulpagtige figuur., gelyk. in de
VVyfjes, doch boven deze Schulp is
den Aars in de. gedaante als een lang-
werpig buisje, tusfchen deze buis, en
gedagte Schulp liggen tw.ee haakjes,
welke het mannelyke Teel-lidt be-
yatten.
Het vertelzel van Jujfrouw Merian als
a f deze JLantaarndraagers uit de zogg-
aiaamde Lieremans zouden voortkomen,
kan vooreen dergrootfte onwaarfchyn-
lykheden gehouden worden, dewyl ik
meer dan eens de Poppen of Nimfen
der eerstgemelden gezien hebbe, welke
nog geene Stompjes of Vleugelfcheden
liadden, en wederom andere, waaraan
dezelve reets duidelyk te zien .waren,
beide hadden ze de gedaante van het
yolmaakte Infecl, behalven het gemis
der Vleugelen. De Poppen der Lieremans
o f Zingende Cicaden zyn te wel
bekent, dan dat men nog langer deze
zaak in twyffel zou kunnen trekken ,
bovendien is diezelfde Liermans -Ci-
cade welke gemelde Dame op de hier
onder aaagehaalde Plaat. van Haar
Werk heeft afgebeeldt , .te Sarinamen
zo menigvuldig, en op de Coffy-Plan-
tagien door hun geluid, wel deeglyk
■verveelend, dat wanneer. van duizend
ftuks, maar een in een Lantaarndrager
veranderde, de laatstgenoemde aldaar
Tons, mais au-dejfus de cette écaille efi
l’anus en forme de tuyau ou gaine ovale %
entre ce tuyau & la dite écaille font
deux petits crochets qui comprennent la
partie générative ■des mâles.
Le Conte de Mademoilèlle Mérian
que ' ce Porte - Lanterne provient du
Vieilleur ainfi nommé, peut être regardé
comme une des plus grandes improbabilités
, puifque j'ai vu plus d une fois
les Nymphes de ces premiers, qui riavaient
point encore de tubes ou boutons, comme
aujfi d autres oit on les voyait déjà clairement.
Tous les deux avoient la forme
d un Infeête parf lit, excepté le manque des
Ailes. Les Nymphes des Vieilleurs ou
des Cigales chantantes font trop bien connues
pour quon puijfe avoir plus long-
tems aucun doute là-dejfus outre cela
ce même Vieilleur- Ckade que cette De-
moifélle a repréfenté dans la Planche
de fen Ouvrage rappelléç ic i, ejl fi
abondant dans les Plantations de Surinam
qdon en efi étourdi, & que quand fur un
millier , un feul feroit changé en Porte-
Lanterne , ce dernier feroit beaucoup
moins rare qu'il y efi à préfent. ■
op verre na zo fchaars niet zoude zyn,
gelyk dezelve nogthans is.
L in n . S]fi. Nat. pag. J q g fn . 1. ( D Fulgora Latermria. M e r ia n . Sur. inf. Tab. 49. R ö s e l inf.
Tom. 11. Gryli. 6Pc. L o cust. Tab. 2 1 , 29. Reaumd r, Mém. f i r les Inf. Tom. V . Tab. 20. Fig. 6 , 7.
D e C t B . I W 111. t t é a . 5. pag. 195. n. 1. S s x s .T h e f . Tom. IN. Tab. 77. Fig, 3 , 4. J. A E ,
G s e t z e , Entomol. Beytr. Tom. II. pag. 119. », 1. Fulgora Laternaria.
C ) In de aanbaaling Jan *t Sjß. Nat. Limi, ver- (♦) Doti la Citation da Syft. Nat. Linn. nous
tara »-y altoos de Ed. XII.- entendons toujours l'Ei. XII.
F ig . 2 . Witte met Zwart gevlakte -
bladerige Ci cade.
De Kop is. zwart , de netswyze Oo-
gen blinkend zwart ; de Pooten van de-
zelvde kleur : zynde de Beenen zeer
br-eedt. De Sprieten zyn met het bloote
00g niet zigtbaar , maar door behulp
van een Vergrootgias word men dezelve.
gewaar, en men vindze voor de oogen
geplaatst. Tusfchen de netswyze Oogen
en de Sprieten is wederzyds een zoge-
naamd blinkendt oogje. Het. Borstftuk
is groot en verheven in de gedaante van
een d'oorgefneden Hart ; bedekkende het
gelicele - ï .y f , en de Vleugglen, Het
Agterlyf is geél, de Bovenvleugels of
Dckfchilden vaal zwart, en de Onder-
vleugels wit en doorfchynend. Zÿ
behoord onder de bladerige, (Foliaceoe fi)
of het tweedè Gezin der Cicaden.
Men vindze in Surinamen.
F ig . 3. Het Roode en Zwarte Weeskind.
De Kop en het Borstftuk zyn rood
of incarnaatkleurig , de netswyze
Oogen bleekgraauw, de Sprieten ,
van welke het derde lidt, zynde een
dun hairtje, te zien is, zyn zwgrt; de
twee blinkende Oogjes -vind men tusfchen
de netswyze Oogen , voor -aan
F ig . 2 . Cigale feuillée à taches
noires & blanches.
La Tête efi noire, les Yeux à réfeau noir
luifant; les Pattes de la même couleur ; les
Jambes fort larges. Les Antennes ne font
pas vifibles à Tæil, niais à l’aide dm mi-
crofcope on les apperçoit placées devant les
yeux. ■ Entre les yeux à réfeau g?.
les antennes il y a de chaque côté un
petit.: " Oeil lijfe ainfi nommé. Le Cor-
celet efi grand & relevé dans la forme
dun coeur coupé en travers, couvrant
tout le corps g? les ailes, L ' Abdomen
efi jaune ; les aîlè» fitpérieures ou Etuis
tombent fur le noir , g? les inférieures
font blanches g? tranfparentes. Elles dépendent
de celles qui ont le Corcelet grand,
éleyé g? applati des deux Côtés , ' fait la
fécondé Famille des Cigales. On les trouve
à Surinam.
F ig .‘ 3. L ’Orphelin Rouge & Noir.
La Tête g? le Corcelet font rouge ou
incarnadin , les Peut à réfeau gris-,
blanc. Les Antennes, dont la troijie-
me articulation efi m petit poil, font
noires, les deux petits Yeux lijfes fe,
voyent entre les yeux à réfeau au devant
de la Tête% l'Abdomen, la Trompe, les.
C