
was de prelude voor een leven als boekillustrator voor
grote en kleine schrijvers waaronder Hemingway en
H.E.Bates.’ Niall ontmoette Tunnicliffe rond 1966, zij
correspondeerden en ontmoetten elkaar regelmatig.
Hij vatte het idee op om over Tunnicliffe’s leven en
kunst te gaan schrijven, resulterend in een biografie.
De uitgever gaf echter de voorkeur aan een ‘meer
tastbaar resultaat’ van de schetsen en, met
toestemming van Charles Tunnicliffe verscheen, een
compilatie van de tekeningen.
Lavonia Stockelbach, The Birds of Shakespeare.
In april 1937 exposeerde Lavonia Stockelbach,
Canadese van afkomst, met haar miniatuurschilderijen
van Canadese vogels in Walker’s Galleries te Londen.
Aangemoedigd door de goede ontvangst hiervan
besloot zij tot een bewerking van J.E. Hartings boek
Birds o f Shakespeare, vergezeld van een serie van 60
schilderingen in dezelfde miniatuurgrootte als ’haar’
Canadese vogels. In 1940 werden deze voor het eerst
geexposeerd in het Museum of Natural History.
In 1933 verscheen het bovengenoemde werk van haar
hand. Alle vogels werden met waterverf geschilderd
op hout van de Amerikaanse steeneik van 12,5 cm bij
11,4 cm. Zowel de arend als het winterkoninkje
moesten op dit formaat geschilderd worden. Elke
kaart was samengesteld uit twee laagjes die zo dun
waren uitgesneden dat 200 op elkaar geperste lagen
slechts 2,34 cm dik waren. Dit bleek geschikt om mee
te experimenteren, hoewel er nog wel problemen
12 Kievit (uit: Lavonia
Stockelbach, The Birds
o f Shakespeare, 1953).
waren. Sommige kleuren veranderden volledig van
kleurklank in contact met het hout. Dit werd opgelost
door een dunne onderlaag Chinees wit aan te
brengen. Verschillende stukjes dun linnen op elkaar,
meestal vijf tot zeven, van verschillende kleur en tint
waren nodig om gelijkenis met de originele vogel te
verkrijgen.
Ergens in het werk van Shakespeare kan men lezen
dat geen mens meester is over de dingen, voordat hij
er zelf mee heeft kunnen communiceren. Met dit idee
in het achterhoofd hoopte Lavonia Stockelbach
sommige van haar lezers dieper in Shakespeare’s
werken te laten doordringen en weer andere de
natuur in te krijgen om een beter inzicht in het
oorspronkelijke op te doen.
Shakespeare schreef sterk aanschouwelijk, wat onder
andere blijkt uit zijn vogelstudie. Er zijn in zijn
werken meer dan 600 verwijzingen naar vogels.
Shakespeare leende zijn intriges: zijn Engelse
historiedrama’s aan de oude kronieken, enkele spelen
aan Plutarchus, enz. Maar de vogels zijn zijn
eigendom, het gezelschap uit zijn jongensjaren dat hij
zo goed kende. Hij kende alle vogels van Engeland,
van groot tot klein, van de mächtige adelaar tot de
torenvalk, van de fazant tot de kwartel. Vogels die
vaak in zijn werk als voorbeeld gesteld worden, zijn
o.a. de wouw, leeuwerik, fuut, ekster, wilde eend,
huiszwaluw, nachtegaal, visarend, struisvogel en uil.
Zij worden nooit aangedragen met het doel enige
kennis over hen ten toon te spreiden en toch kan niets
beter een duidelijke observatie tonen en een
gelukkiger uitdrukking zijn dan de woorden die
Shakespeare zijn personages in de mond legt. Milde
spot treft men aan in The Tempest waar Cupido:
‘Swears he will shoot no more, but play with sparrows
And be a boy fight out’, en in:
‘You may as well go about to turn the sun to ice with
fanning in his face with a peacock’s feather’.
Over de vogels die Shakespeare zelf observeerde gaf
hij nooit een foutieve verklaring:
‘How hast thou purchased this experience?’
‘By my penny of observation’.
Iedereen heeft een voorliefde voor bepaalde vogels.
De roofvogels geven Shakespeare veel inspiratie, de
familie van de duif het minst. De pluvier, waarvan de
kievit er een is, is de keuze van Lavonia Stockelbach
zelf. Zo vaak vertonen vogels gedrag dat op een spel
lijkt, hoewel de mens er zelden vroeg genoeg bij is om
hen hierbij te zien. Als men de capriolen van de kievit
bestudeert, lijkt de Shakespeariaanse uitdrukking ‘to
play the lapwing’ (schertsen, voor de gek houden) een
toepasselijke: als zovele vogels, verdedigt de kievit
haar nest en jongen bij gevaar door zo veel mogelijk
de aandacht af te leiden — gewoonlijk door een
gebroken vleugel of een andere verschijningsvorm van
onvermogen ten toon te spreiden.
13 The owl o f
Minerva. Zelfportret
van Edward Lear (uit:
Susan Hyman, Edward
Lear's Birds, 1980).
In de Comedy o f Errors intrigeert Adriana door tegen
Dromio te zeggen dat hij misvormd, gebocheld, oud
en dor, in alle opzichten onfatsoenlijk, verdorven,
onaardig, dwaas, bot en onvriendelijk is en
concludeert:
‘Ah! but I think him better than I say,
And yet would herein other’s eyes were worse.
Far from her nest the lapwing cries away:
My heart prays for him, though my tongue do curse’.
Geen dichter of dramaturg in welke taal dan 00k heeft
ooit zoveel over vogels geschreven: er gaat geen schets
voorbij, waarin niet wordt gekrijst, gekrast en
gekwaakt, of betoverend wordt gemadrigaleerd. Veel is
sinds de tijd van Shakespeare veranderd, maar hij die
ons leerde medelijden te voelen voor een gevangen
vogel, geamuseerd te zijn bij het zien van de capriolen
van de kievit, plezier te hebben in de moed van een
bang winterkoninkje, zal zeker onze huidige pogingen
om de natuur te beleven waarderen.
Susan Hyman. Edward Lear’s Birds.
Susan Hyman groeide op in New York City, doceerde
aan Boston University en aan de Champion School in
Athene en vestigde zieh later in Londen. Zij werd in
haar Studie over het vroege werk van Edward Lear
gestimuleerd door Philip Hofer, grondlegger van het
Printing and Graphic Art Department van de
Houghton Library van Harvard University, waar zieh
tegenwoordig de grootste collectie van Lears werk
bevindt. Zelf was Hofer verantwoordelijk voor
verscheidene publikaties over het leven en werk van
Lear.
Edward Lear (1812-1888) kent men in de eerste plaats
als de auteur van de beste limericks en
nonsens-gedichtjes uit de Engelse literatuur. In zijn
jongere jaren echter was hij verantwoordelijk voor een
reeks buitengewone vogeltekeningen die niet voor die
van de legendarische Audubon onderdoen. In
bovengenoemde studie vinden we reprodukties van
de beste van deze Lear-platen: de toekan, papegaai,
adelaar, eend en uil. Lear was een van de eersten die
experimenteerde met de lithografie, waarbij hij
anatomische details van de betreffende vogel met het
uiterlijk van de levende, bewegende vogel met veel
inzicht wist te combineren.
Omstreeks 1828 begon Lear professioneel te werken
als zoologisch tekenaar in de kort daarvoor geopende
Londense Zoological Gardens. Hij leverde bijdragen
aan diverse auteurs van de Linnean Society. Lear was
met zijn Illustrations o f the Family o f Psittacidae, or
Parrots (1832) de eerste die koos voor het
groot-folioformaat, dat voor latere boeken gewoon
werd. In 1837 moest hij helaas zijn liefde voor het
vogelleven vaarwel zeggen, ondermeer door een
verminderd gezichtsvermogen. Lear was zieh zeer
bewust van het gemis aan erkenning van de zijde van
zijn Engelse tijdgenoten. Een goed voorbeeld hiervan
is de fameuze ornitholoog John Gould, die zieh van
Lears werk bediende zonder hem hiervoor te betalen
en zelfs zijn naam van de platen haalde.
Ook na 1837 bleef Lear zijn ornithologische talenten
aanwenden in de vorm van illustraties bij zijn rijmen
en limericks.
Mieke van Breukelen
Met dank aan mw. T. Bloem-Margadant, Aerdenhout,
mw. H.M. van der Stelt-Strijbos, Amsterdam, mw.
Bijlsma, Zwolle en dr.J.P.C. de Bruin, Haarlem.
Een lijst van Beltermans publikaties is opgenomen in
de necrologie die verscheen in Vogeljaar, 1990 (1), p.
12-14.