
soorten, gebaseerd op zijn eigen exemplaren. Lamarck
stelde in zijn publicaties zoveel nieuwe
schelpenfamilies voor dat het systeem van Linnaeus
danig werd aangetast. Vooral omdat Lamarck maar
weinig afbeeldde, was zijn aanpassing van de
systematiek weinig populair. De meeste
schelpenhandboeken uit het begin van de
negentiende eeuw volgen dan ook nog het
Linnaeus-systeem. Vooral in Engeland had men weinig
op met Lamarck. Toch kreeg Lamarck op den duur,
terecht, veel aanhang en navolging.
Hugh Cuming (1791-1865) uit South Devon verliet in
1819 Engeland en vestigde zieh als zeilmaker in
Buenos Aires. In Zuid-Amerika begon hij schelpen te
verzamelen en op 35-jarige leeftijd stopte hij met
zeilenmaken. Hij bouwde een jacht, de Discoverer, en
ondernam in 1827 de eerste van zijn drie grote
verzamelreizen (1. Polynesië, 2. westkust van
Zuid-Amerika, 3. Filippijnen). Zijn spéciale
belangstelling ging uit naar schelpen en Cuming was
de eerste die voor het verzamelen hiervan een dreg
gebruikte. Gegevens over vindplaats en diepte werden
nauwgezet door hem genoteerd. Het eindresultaat was
verblüffend: meer dan tweeduizend onbeschreven
soorten werden door Cuming aan het licht gebracht.
George Brettingham Sowerby I en William John
Broderip waren de eerste Engelse onderzoekers die in
1832 maar liefst 247 nieuwe soorten beschreven in de
Proceedings o f the Zoological Society. Ook zoon en
kleinzoon Sowerby werden bij het Cuming-projekt
betrokken. Tussen 1842 en 1887 publiceerden zij de
vijfdelige Thesaurus conchyliorum, a monograph o f genera
o f shells, grotendeels ontleend aan Cumings schelpen.
Zelf heeft Cuming nooit één schelp beschreven. Wei
determineerde hij voor Darwin alle schelpen die hij
met de Beagle had meegenomen. In 1866 kon het
British Museum de Cuming-collectie voor 6000 pond
verwerven.
De eerste grote wetenschappelijke ontdekkingsreiziger
was de Duitse geleerde Alexander von Humboldt die
in 1799 het noordelijk deel van Zuid-Amerika
onderzocht. Samen met Aimé Bonpland bereisde hij
vijf jaar dit weinig bekende gebied. Ook zij brachten
enorme verzamelingen dieren en planten bijeen.
Schelpen verzamelden zij voornamelijk längs de
Peruviaanse kust en in de binnenlanden van Mexico.
Zij werden in 1833 beschreven door Achille
Valenciennes in Humboldts Voyage aux régions
équinoxiales du Nouveau Continent (deel 2).
In 1826 volgde een expeditie naar de zuidelijke helft
van Zuid-Amerika door Alcide Dessalines d’Orbigny
onder auspiciën van het Musée d’Histoire Naturelle
te Parijs. In Lima ontmoette hij een landgenoot, de
natuurkundige M. Fontaine. Zij werden vrienden en
verzamelden samen in de haven schelpen. Ook toen
hun wegen zieh scheidden, bleef Fontaine voor
d’Orbigny verzamelen en zond al zijn vondsten naar
het vaderland. D’Orbigny publiceerde de resultaten
van de expeditie in zijn vijfdelige werk Voyage dans
l'Amérique méridionale (1834-1847). Deel vijf is gewijd
aan schelpen en bevat 758 pagina’s tekst en 58 bladen
illustraties, waarvan er slechts drie waren gekleurd.
Dit deel is het grootste werk dat ooit aan schelpen van
Zuid-Amerika is gewijd.
Los van de expedities versehenen er in Europa en de
Verenigde Staten vele boeken en andere publicaties.
over schelpen. Vooral Frankrijk voerde de boventoon
door de inzet en het enthousiasme van Baron Jules
Paul Benjamin Delessert. Zijn enorme
schelpencollectie met ondermeer materiaal van
Lamarck stond in menige publicatie centraal. Vooral
Louis Charles Kiener gebruikte diens collectie voor
zijn Spécies général et iconographie des coquilles vivantes,
waarvan elf delen tussen 1834 en 1879 versehenen. Zij
behandelen op één deel na de gastropoden. De
illustraties zijn gemaakt door bekende Franse
kunstenaars uit die tijd. De kleuren zijn zeer goed
getroffen, maar in meerdere gevallen meer artistiek
dan wetenschappelijk verantwoord.
Kieners opvolger was Jean Charles Chenu, doctor in
de medicijnen. Hij kreeg de opdracht van Delessert
om aile niet geïllustreerde Lamarck-soorten, gebaseerd
op diens eigen materiaal, af te beeiden. Daarna, in
1842, publiceerde Chenu het eerste deel van zijn
magnifieke werk, Illustrations Conchyliologiques, in
groot folio. Deze aan Delessert opgedragen publicatie
werd voltooid in vier volumes met 85 delen en in
totaal 482 platen waarvan er 358 waren gekleurd.
Chenu wilde alle bekende schelpensoorten afbeelden,
maar zoals al zoveel onderzoekers voor hem, zou dat
niet lukken.
Ook in Duitsland was een ambitieus werk gestart.
Heinrich Carl Küster begon aan een tweede, sterk
vermeerderde editie van het Conchylien-Cabinet van
Martini en Chemnitz. Dit projekt begon in 1837 ën
werd pas voltooid in 1920. Totaal werden er over de
4000 platen samengesteld, bijna alle gekleurd. Hoewel
er op de afbeeldingen wel wat aan te merken valt, is
de tekst beter dan de meeste Franse en Engelse
schelpenboeken. Na het overlijden van Küster werd
de serie voortgezet door W. Kobelt en H.C. Weinkauff.
De Duitsers hebben altijd grote intéressé getoond
voor de niet-mariene schelpen. Zij schreven
belangrijke standaardwerken over land- en zoetwater
mollusken. Emil Adolf Rossmässler publiceerde in
1835 een Iconographie der Land und Süsswasser
Mollusken. Bijna honderd jaar, dertig delen en
verschillende edities later verscheen het laatste deel.
Enkele duizenden levensgrote afbeeldingen zijn
ondergebracht op 850 platen.
6 Titelpagina van het Het meest ambitieuse geïllustreerde werk over
Neues systematisches schelpen dat in de Verenigde Staten tot stand kwam, is
Conchylien-Cabinet, The Manual ofConchology van de hand van de
Neurenberg dl. 12, schelpendeskundige George Washington Tryon uit
1795, in 1769 Philadelphia. Het lag in zijn bedoeling om op een
begonnen door F.W. handzaam octavo-formaat een samenvattend werk
Martini en in 1779 over schelpen te schrijven, zodat verzamelaars niet al
voortgezet door H. die kostbare monografiëen hoefden aan te schaffen. In
Chemnitz. 1879 verscheen deel 1 en toen Tryon negen jaar later
Ofschoon de expositie schelpenboeken tot halverwege
de negentiende eeuw toont, betekent dit niet dat
daarna nauwelijks meer iets is versehenen. Op dit
ogenblik zijn er zo’n 50.000 verschillende soorten
schelpen bekend, die nog dagelijks aanleiding geven
tot publicaties. In vele gevallen zijn echter de
afbeeldingen door foto’s vervangen.
Bert Sliggers
IW
m
Literatuur
S. Peter Dance, A history o f shell collecting, Leiden
JH a r tim (fÎ jem n th
. 1 j : r /■ : .r
, - i / .
S Y H T U M A T f.S C 1J M S
€<M€HTXIXH ■ CABIHXT
overleed waren er nog maar twaalf delen versehenen.
De serie werd voortgezet door Henry Augustus
Pilsbry. Naast The Manual sehr e e l Pilsbry meer dan
1000 artikelen en boeken waarin hij maar liefst 5600
nieuwe soorten beschreef. Geen enkele andere
onderzoeker heeft hem dat ooit nagedaan.