
Het legaat Theo Bel terman 1920-1988 14
Op 5 mei 1988 overleed in Haarlem na een langdurige ziekte de bioloog dr.
Theo Belterman. Testamentair was vastgelegd, dat een deel van zijn
boekenbezit, alsmede jaargangen van een aantal tijdschriften, geschonken
zouden worden aan de Bibliotheek van Teylers Museum.
Het gaat hier om 1500 boekbanden en 125 tijdschrifttitels over veelal
ornithologische onderwerpen. Theo Belterman is gedurende zijn leven
enthousiast ornitholoog geweest. Zijn binding met Teylers Museum is
ontstaan toen hij als 14-jarige bij toeval in contact kwam met de toenmalige
bibliothecaris dr. R. Lorentz. Hierin ligt de reden van het legaat. Lorentz wist
hem op veel elementair-biologische vragen antwoord te geven.
10 Theo Belterman,
Vlielandca. 1975
(foto: Carla Teunissen).
Na catalogisering bleek deze schenking uniek
materiaal voor de Bibliotheek van Teylers Museum te
bevatten. Het was verbazend te bemerken dat
Belterman tijdens zijn jaren in Duitsland veel recent
gedrukte boeken wist te bemächtigen, m.n. op het
gebied van de biochemie. Daarnaast wist hij beslag te
leggen op veel oud materiaal, zoals tijdschriften, die
van belang zijn voor de Nederlandse geschiedenis der
ornithologie. In de zestiger jaren was hij
correspondent van The Smithsonian Institution in
Washington, waarvoor hij verslag deed van
onderzoeken als ‘stookolieslachtoffers op de
Nederlandse eilanden’ en andere milieurampen. Rond
deze tijd ging hij zieh meer richten op aanschaf van
Engelse ornithologische tijdschriften en boekwerken.
In latere jaren zwakt het wetenschappelijke element in
zijn boekaanschaf wat af; ervoor in de plaats komen
prächtig geïllustreerde werken.
In memoriam
Een van de mensen die Belterman lang en van nabij
gekend heeft, is mevrouw T. Bloem-Margadant. Zij
publiceerde samen met hem en F. Bloem een aantal
artikelen. Zij was zo vriendelijk enige biografische
gegevens te verstrekken:
‘Theo Belterman heb ik voor het eerst ontmoet toen
hij zo’n 13 of 14 jaar oud was, in het begin van de
dertiger jaren. Hij was toen lid geworden van de
N.J.N., de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.
Hij kwam altijd trouw op de excursies. Als er iemand
pech had, was het altijd Theo: een lekke band, z’n fiets
stuk, z’n notitieboekje zoek, zijn verrekijker, toen nog
een kostbaar bezit, ergens laten liggen, enz. Tijdens de
oorlog heb ik hem niet meegemaakt; hij werd naar
Duitsland afgevoerd voor de Arbeitseinsatz.
Na de oorlog besloten hij en enkele oud-N.J.N.ers om
in Haarlem een vereniging van vogelaars op te richten.
Zo is de vogelwerkgroep Haarlem ontstaan, opgericht
in een vergadering op 14 September 1931. In de herfst
van 1952 werd begonnen met het waarnemen van de
vogeltrek längs de kust.
Belterman heeft de werkwijze, de manier van noteren
en het uitwerken van de gegevens ontwikkeld. In het
voorjaar werden, en worden nog steeds, door mensen
van de Vogelwerkgroep Haarlem (nu Vogelwerkgroep
Zuid-Kennemerland) broedvogels geteld in de duinen
en andere gebieden rond Haarlem. De broedterritoria
worden bepaald door de zingende mannetjes op een
plattegrond te noteren gedurende de
voorjaarsmaanden, tijdens periodieke rondgangen
door het terrein. Oök hiervoor had Belterman een
noteermethode aangegeven. In de jaren daarna werd
een eenvoudiger methode ontworpen die vandaag nog
steeds wordt gebruikt. Met behulp van een boekje,
met voor elke vogelsoort een apart plattegrond je, kan
men zo precies de juiste gegevens bijhouden. Samen
met Theo Belterman hebben we een aantal artikelen
gepubliceerd over de vogeltrek en in landelijk
verband over de nachttrek van de koperwiek. In latere
jaren verplaatste hij zijn activiteiten naar de
Universiteit van Amsterdam, waar hij met de
Studenten onderzoek uitvoerde. In de Vogelwerkgroep
zagen we hem niet zo vaak meer.
In 1937 werkte Belterman aan de oprichting van de
vinkenbaan ‘Meester Cornelis van Lennep 17 3 1-18 13 ’
in de Kennemerduinen. Daar werden de vogels
gevangen, geringd, gemeten en gewogen voor
wetenschappelijk onderzoek. Hij heeft er tot aan een
jaar voor zijn dood aan gewerkt. De gegevens werden
doorgestuurd naar het Vogeltrekstation, vroeger te
Leiden, later in Arnhem en thans in Heteren
[Instituut voor Oecologisch Onderzoek]. Belterman
was geniaal, maar had toch een soort kortsluiting met
de praktijk, zodat publikaties moeizaam klaar
kwamen; hij kon zichzelf niet veroorloven een fout te
maken of onjuiste conclusies te trekken.’
15
1 1 C.F. Tunnicliffe
(,uit: A Sketchbook o f
Birds, 1979).
Toen in 1943 de Duitse bezetters een loyaliteits-
verklaring van de Studenten eisten, weigerde hij te
tekenen. Dat betekende voor hem een verblijf van
twee jaar in Duitsland, want door onder te duiken zou
de kans op huiszoeking te groot worden. Hij wilde
niet het risico lopen dat de joden die in zijn ouderlijk
huis waren ondergedoken op die manier zouden
worden gevonden. In het kader van de Arbeitseinsatz
werd hij tewerkgesteld op een springstoffenfabriek.
Slechts een troep overtrekkende kraanvogels kon in
deze dagen een sprankje licht brengen. Mede door
zijn tewerkstelling in Duitsland konden de joodse
onderduikers de oorlog overleven. Zijn ouders en
hijzelf ontvingen hiervoor de Yad Vashem-
onderscheiding. Na de oorlog pakte Belterman de
biologiestudie weer op gecombineerd met een
intensief verenigingsleven, gestart onder de naam
CONGO (Comt Onnooselen Naerstighlijck
Geleerdheydt Ontvanghen). De Studie werd echter
een langdurige aangelegenheid; hij weigerde feiten uit
het hoofd te leren en wilde liefst alles met de
oorspronkelijke bronnen bestuderen. Na zijn late
afstuderen (in 1936) kreeg hij een baan aan het
Instituut voor Tropische Hygiëne te Amsterdam, waar
hij de zorg had voor het kweken van malariamuggen
en tseetseevliegen. In dit verband zou hij worden
uitgezonden naar de tropen, maar door de
burgeroorlog in Nigeria ging dit niet door.
In 1964 kreeg hij een functie op het Zoologisch
Laboratorium in Amsterdam. Hier heeft Belterman
tot zijn dood gewerkt, o.a. op het gebied van
functionele aanpassingen. Hij was 00k betrokken bij
de ontwikkelingsplannen voor het recreatiegebied bij
Spaarndam. Hij ging er vanuit dat recreatieve
mogelijkheden gekoppeld moesten worden aan
natuurbeleving, dus was de aanleg vereist van een echt
natuur- en vogelgebied. Hij stopte 00k veel tijd in de
correctie van een nieuwe uitgave van Niels Holgerssons
wonderbare reis van Selma Lagerlöf: de foutieve en
vaak verzonnen planten- en dierennamen waren voor
hem een gruwel. Belterman meende dat waar de
schrijfster de planten en dieren met veel aandacht
behandelt, 00k de Nederlandse lezer recht heeft op
een juiste vertaling. Door een Studie van de flora en
de fauna van Scandinavie en met behulp van
woordenboeken wist hij de juiste namen te
achterhalen.
Theo Beltermans kracht was niet het schrijven van
verslagen en rapporten, maar zijn persoonlijkheid en
zijn niet aflatend enthousiasme voor vogels. Hij moet
beschouwd worden als een van de schakels tussen de
Thijsse-tijd en de nieuwe generatie voor wie dr. Jac.P.
Thijsse een legendarische figuur is.
Selectie
Uit de lange lijst titels die Beltermans ornithologische
bibliotheek omvat, volgt hieronder een selectie van
enkele werken die door hun kunstzinnige kwaliteiten
de aandacht trekken.
GETunnicliffe, A Sketchbook of Birds.
Als etser en graveur, aquarellist en boekillustrator was
Tunnicliffe (1901-1979) gespecialiseerd in
onderwerpen uit de natuurlijke historie. Het
hierbovengenoemde werk is een selectie uit de vele
schetsboeken waarin hij zijn veldobservaties van
vogels optekende. De vroegste schets uit dit werk
dateert van 1934, de laatste van 1962. De meeste
schetsen werden gemaakt op twee lokaties: het eiland
Anglesey [N.W.Wales], waar hij meer dan dertig jaar
woonde, en in de streek rond Macclesfield in
Cheshire.
In totaal werden 123 schetsen geselecteerd. Het werk
is in vijf delen ingedeeld: zeevogels; waadvogels;
ganzen, eenden en zwanen; roofvogels; diverse vogels.
Ian Niall, die de introductie voor dit werk verzorgde,
schrijft het volgende: ’Ik kende hem het eerst als de
illustrator van Henry Williamsons beroemde boeken
Tarka the Otter (1932) en Salar the Salmon (1935). Hij
verkocht prächtige etsen toen hij nog studeerde,
waarvan de meeste in prive-collecties terechtkwamen,
op enkele na die door het Victoria en Albert Museum
in Londen en de National Gallery in Stockholm
aangekocht werden. Hij maakte al snel naam als
graveur en illustrator en zijn werk voor Williamson