
en dat zij zieh niet realiseerden hoeveel waardering en
roem hij daarmee oogstte bij zijn collega’s en
verzamelaars in binnen- en buitenland. Naar zijn
bewonderenswaardige standaardwerk wordt nog
steeds verwezen bij alle publikaties over deze materie,
ook al is het nu verouderd en zijn er sindsdien veel
deelstudies bijgekomen die op nieuw ontdekt
materiaal zijn gebaseerd. De methode van bestudering
is ook sterk veranderd. Voor de ordening en datering
van de munten worden nu conclusies getrokken uit
vergelijking met gelijksoortige typen waarvan de
aanmuntingsperiode bekend is, uit stempelonderzoek
en uit de samenstelling van muntvondsten. Het is dan
ook gebleken dat de toeschrijvingen van Van der Chijs
niet altijd juist zijn geweest. Hij beeldt wel vaak hele
series exemplaren van dezelfde muntsoort af met
kleine variaties in omschrift of tekening, afhankelijk
van het aantal munten dat hij toevallig onder ogen
had gehad, maar alleen om een vollediger beeid te
geven, niet om een bepaalde ontwikkeling te bewijzen.
Bij de rangschikking op de platen begint hij met de
gouden munten in orde van grootte en beeldt
vervolgens een afdalende reeks van zilveren munten
af. Hij heeft wel zoveel mogelijk de onderdelen van
iedere muntsoort bij elkaar gezet, maar hij is er toch
niet in alle gevallen in geslaagd de schriftelijke
bronnen juist te interpreteren en de verschillende
emissies van elkaar te onderscheiden. Hij heeft zieh
ook niet geheel kunnen losmaken van de oude traditie
om naast de muntgeschiedenis een uitvoerige
politieke geschiedenis te geven, höewel deze vaak
geheel los staan van elkaar. Tegenwoordig wordt de
nadruk gelegd op de economische achtergronden van
het muntwezen. De toon waarin hij schrijft is zeer
persoonlijk. Herhaaldelijk maakt hij de lezer
deelgenoot van zijri problemen, hij geeft soms
waardeoordelen over gedragingen van vorsten, prijst
degenen die hem bij zijn onderzoek hebben geholpen,
of maakt zijn misnoegen kenbaar over gebrek aan
medewerking. Zelf bracht hij conservatoren wel eens
tot wanhoop door het veelvuldige beroep dat hij op
hen deed.18 Fanatiek verdedigde hij de belangen van
zijn Academisch Penningkabinet. Het is maar goed
dat hij niet heeft geweten dat deze collectie ongeveer
25 jaar na zijn dood naar Den Haag overgebracht zou
worden en geintegreerd in die van het Koninklijk
Penningkabinet (sinds 1986 in Leiden!). De naam
Pieter Otto van der Chijs zal echter altijd, dankzij de
Teyler-prijsvraag, een begrip blijven in de Nederlandse
numismatiek.
Drs. G. van der Meer
Titellijst van de negen delen van P.O. van der
Chijs, versehenen in Verhandelingen TTG 26
(1851-1866)
De munten der voormalige hertogdommen Braband
en Limburg, van de vroegste tijden tot aan de
Pacificatie van Gend (1851)
[NB: de tweede helft van de zin wordt bij de volgende
delen steeds herhaald]
De munten der voormalige graven en hertogen van
Gelderland (1852)
De munten der voormalige heeren en steden van
Gelderland (1853)
De munten der voormalige heeren en steden van
Overijssel (1834)
De munten van Friesland, Groningen en Drenthe,
(der heeren van Koevorden) (1853)
De munten der voormalige graafschappen Holland en
Zeeland, alsmede der heerlijkheden Vianen, Asperen
en Heukelom (1858)
De munten der bisschoppen, van de heerlijkheid en
de stad Utrecht (1839)
De munten der leenen van de voormalige
hertogdommen Braband en Limburg, enz. (1862)
De munten der Fränkische en Duitsch-Nederlandsche
vorsten (1866)
noten
1 In een periode van bezuiniging tussen 1812 en 1824
wisselden het Godgeleerd en het Tweede
Genootschap elkaar af in het uitschrijven van
prijsvragen, zodat toen iedere tak van wetenschap om
de tien jaar aan de beurt kwam (maar die beurt soms
aan natuurkunde moest afstaan). Zie W.W. Mijnhardt,
Veertig jaar cultuurbevordering: Teylers Stichting 1778
— ± 1813, in: 1eyler’1778-1798. Studies enbijdragen van
Teylers Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest,
Haarlem/Antwerpen 1978, p. 100.
2 Op p. 54 van het in noot1 aangehaalde gedenkboek
Staat dat op de prijsvraag van 1823 geen bekroning
volgde, wat impliceert dat er wel een of meer
inzendingen waren. Hiervan is echter niets gebleken.
In de notulen van Directeuren en van TTG worden
geen inzendingen vermeld.
3 A.N. Zadoks-Josephus Jitta, i8e eeuwse
verzamelaars van antieke munten, in: Jaarboek voor
Munt-en Penningkunde 38 (1951) p. 67-77, en
Nogmaals Van Damme, I.e. 39 (1952) p. 88-89.
4 W. W. Mijnhardt (zie noot ') p. 93.
5 P.C. Boeren, Catalogus van de handschriften van het
Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, ’s-Gravenhage
1979, p. 213-216, nr. 7 B 12. Zij zijn goed te lezen, in
tegenstelling tot de handschriften in het archief van
TTG, waarvan de inkt verbleekt is.
6 A.N. Zadoks-Josephus Jitta, Nogmaals Van Damme
(zie noot 2), p. 76, noot 6.
7 Gegevens ontleend aan Allgemeine Deutsche
Biographie 30, Leipzig 1890, p. 390-394. Deze
literatuurverwijzing dank ik aan Prof. Dr. G. Hatz te
Hamburg.
8 Adam G. Smith, Inquiry into the nature and causes o f
the wealth o f nations, London 1776.
9 Gepubliceerd in Verhandelingen TTG, 11 (1801), p.
1-64 (Hollandse vertaling) en p. 224-287
(oorspronkelijke Duitse inzending).
10 Verhandelingen TTG, 1 1 (1801), p. 63-181.
11 Mogelijk behoorde hij tot de familie De
Guer-Marnieres in Frankrijk (vriendelijke mededeling
van Mr. O. Schutte, Secretaris van de Hoge Raad van
Adel).
12 Verhandelingen TTG, 11 (1801), p. 182-223.
13 G. van der Meer, Oude en nieuwe publicaties over
de munten van het graafschap Holland, in: De
Geuzenpenning, 13 (1963), p. 41-43.
14 Necrologieen over Van der Chijs door J.F.G. Meijer
in: De Nederlandsche Spectator, (1867), in: Handelingen
van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde,
(1868) en in: Revue belge de numismatique, 4e serie 6
(1868), p. 114-116. Zie ook Encyclopédie van munten en
bankbiljetten, onder red. van E.J.A. van Beek, Alphen
a/d Rijn 1986-..., p. C-33.
13 J.H. Ghesquiere, Mémoire sur trois points intéressans
de l ’histoire monétaire des Pays-Bas frappées avant l ’année
1450, Bruxelles 1786.
16 Aangekocht op de veiling Hooft van Iddekinge,
oktober 1883.
17 Later tekende de lithograaf T. Hooiberg te Leiden
vaak de munten af die Van der Chijs werden
toegestuurd door musea, collega’s en verzamelaars
voor opname in zijn werk. Hooiberg verzorgde het
plaatwerk in alle 9 delen.
18 Zie bijv. J. van Kuyk, Geschiedenis van het Koninklijk
Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Steenen te
’s-Gravenhage, ’s-Gravenhage 1946, p. 36.