
Antwerpen en aan de Rijksakademie van Beeidende Samuel Hartz gewijd is. Hier kunt u nagaan of het
Künsten te Amsterdam. voorafgaande juist is.
Vanaf 29 januari t/m 20 april 1992 is een kleine F. Mayer
tentoonstelling in Teylers Museum te zien die aan
9 Sem Hartz,
Frontispiece van
Thomas de Quincey, j
De Engelsche
Postwagen, ingeleid en
vertaald door Albert
Verwey, Stichting De f
Roos, Utrecht 1952.
1 !
v mm
&DE ENGELSCHE
POSTWAGEN
De prijsvragen en Verhandelingen van
Teylers Twee de Genootschap 1779-1866
(IV): numismatiek
In een inleidend artikel in Teylers Magazijn 24 werd de eerste reeks
prijsvragen en Verhandelingen van Teylers Tweede Genootschap
geanalyseerd. Een tweede artikel, in Teylers Magazijn 26, behandelde de
natuurwetenschappelijke prijsvragen, een derde, in nr. 33, de historiekundige.
In dit nummer zullen de vragen op het gebied van de munt- en penningkunde
aan de orde komen, d.w.z. alleen die prijsvragen waarop een bekroning is
gevolgd. De niet-bekroonde inzendingen voldeden niet aan de eisen.
Teylers Tweede Genootschap is het enige
i8d e-eeuwse geleerde genootschap dat een aparte
afdeling heeft voor numismatiek (in de i8de-eeuwse
terminologie: penningkunde). Hieruit blijkt dat deze
tak van wetenschap de stichter na aan het hart lag.
Toch werden de prijsvragen voor dit studiegebied niet
zo regelmatig uitgeschreven als die voor de andere
disciplines. Tot 1797 was er om de vijf jaar een
numismatische prijsvraag, zoals bepaald in Teylers
testament. Vervolgens kwam er tot 1823 niets, 1
daarna pas weer in 1841, met opnieuw een lacune tot
1838. Er heerste regelmaat tot 1883, waarna een
nieuwe periode van stilte intrad, tot 1908. Na die
datum is de munt- en penningkunde geregeld aan bod
gekomen. Dit betekent echter niet dat er veel
antwoorden binnenkwamen, en evenmin dat alle
inzendingen bekroond werden. In het tijdvak dat in
deze artikelenreeks wordt behandeld (1779-1866) is er
driemaal een gouden prijspenning uitgereikt voor
antwoorden op de prijsvragen van 1782, 1797, en
L841 . De eerste bekroonde Studie is nooit
gepubliceerd, de tweede kwam uit in de
Verhandelingen van Teylers Tweede Genootschap (TTG) 11
(1801), samen met twee andere, die ieder met een
zilveren prijspenning beloond werden, en de derde,
die uitgroeide tot een standaardwerk in negen delen,
verscheen tussen 1851 en 1866 als 26ste deel van
Verhandelingen TTG. Op de prijsvragen van 1787 en
1792 werden wel antwoorden ingestuurd (in beide
gevallen een), maar deze kwamen niet voor bekroning
in aanmerking. Die van 18232, 1838 en 1863 bleven
önbeantwoord. Zes prijsvragen hadden betrekking op
munten, twee op penningen.
De inzending die binnenkwam op de allereerste
numismatische prijsvraag van 1782 leidde tot een
moeizame correspondentie, die uiteindelijk toch nog
uitmondde in een bekroning met een gouden
penning. Totdat die beslissing viel, anderhalf jaar na
inzending, kenden Directeuren en genootschapsleden
de inzender alleen onder de vermomming van de
zinspreuk Perseverantia rerum victrix. De brieven
werden via een Amsterdamse riotaris gewisseid. Later
bleek dat het hier ging om Pieter Bernardus van
Damme. Hij was in 1727 in Gent geboren en had zieh
op 29-jarige leeftijd in Amsterdam gevestigd als
boekverkoper.3 Daarnaast handelde hij in munten, een
verzamelgebied dat zijn grote liefde had. Zelf bracht
hij een schitterende collectie bijeen en een grote
numismatische bibliotheek. Toen zijn verzameling in
1808 werd geveild, kocht Lodewijk Napoleon daaruit
een belangrijke partij aan voor ’s Lands
Penningkabinet, de voorloper van het tegenwoordige
Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te
Leiden. Van Dammes grote kennis van de
numismatiek werd in binnen- en buitenland
gewaardeerd. Hij werd lid van diverse geleerde
genootschappen en schreef een verhandeling over
Griekse munten in zijn collectie.
De vraag van 1782 Iuidde: ‘Welke is d’eerste
oorsprong der wapenschilden van familien, vorsten,
landen, en wanneer zijn dezelven allereerst gebragt op
d’Europeese Munten....’. Het voorstel hiertoe was aan
Directeuren voorgelegd door G.W. van Oosten de
Bruijn, nog door Pieter Teyler zelf als lid voor
geschiedenis en penningkunde aangewezen.4 Van
Oosten de Bruijn moet in numismatiek gei’nteresseerd
geweest zijn, maar van hem zijn geen verzameling of
publikaties op dit gebied bekend. Na zijn vervanging
in 1797 werd J. Enschede lid voor de penningkunde,
tot 1799. Pas in 1876 zou met de benoeming van AJ.
10 C. Bogaers, Portret
van Pieter van Damme
op zestigjarige leeftijd,
1788, gravurenaareen
lekening van Hendrik
Pothoven, 1787.
(Rijksmuseum Hel
Koninklijk
Penningkabinet,
Leiden)
; D ir e c t e u r de l a S o c ié té de .Zélaji
; | M e m i r e d e l a S o e i e t e d e G o t t i i i p - «
e t d e S a x e . e t c .