
oplopen tot ongeveer 2100 gülden. Dan te bedenken
dat potvisspek maar weinig traan opleverde in
vergelijking met een Groenlandse walvis, waar door
de Holländers het meest op gejaagd werd. De
achttiende- en negentiende-eeuwse Engelse en
5 Comelis Kittensteyn, Amerikaanse walvisvaarders hadden het wel op de
Gestrandepotvis b ij potvis voorzien, met name om de economische
Noordtvijk aan Zee op waarde van het walschot. Deze vloeibare substantie, in
4 januari 1629, ets grote hoeveelheden aanwezig in de kop van de potvis,
mar een tekening van kon in gezuiverde vorm gebruikt worden voor
Pieter M olijn. medicinale doeleinden. Op de Noordamerikaanse
CAmsterdams oostkust diende het walschot voornamelijk als
Historisch Museum) grondstof voor dure kaarsen.
Ook zeer gezöcht was grijze amber of ambergrijs, een
kneedbare substantie die door de darmwand wordt
afgescheiden rond onverteerbare inktvissnavels. Een
klomp amber weegt meestal circa honderd gram, maar
er zijn ook stukken van vierhonderd kilo gevonden.
Oude amber heeft een muskusgeur. Het kan tot een
chocolade-achtige substantie worden omgesmolten.
Het is nog steeds zeer kostbaar en wordt gebruikt'in
de parfumindustrie omdat vluchtige geurstoffen zieh
goed aan amber hechten.
Een zeer gewild bijprodukt waren de ivoren tanden.
Van de potvis die in de nacht van 30 juni 1762 op de
zuidwest punt van Texel strandde weten we precies
wat er met zijn gebit gebeurde. Dertig van de mooiste
en zwaarste tanden werden verstuurd naar de
Amsterdamse regent en letterkundige Balthasar
Huydecoper, die toentertijd tevens baljuw, dijkgraaf
en strandvonder van Texel was. Sommige zullen als
geschenk hun weg hebben gevonden naar de vele
kabinetten van naturalia of curiosa die Amsterdam
toen rijk was. Huydecopers officiele
vertegenwoordigers op het eiland, Kikkert en Van
Dam, mochten ieder zes tanden als souvenir
behouden. Het museum ’t Behouden Huys op
Terschelling bewaart nog steeds een in zilver gevatte
potvistand van een dier d.at in 1762 op het eilandje
Griend gestrand is.
Gestrand
Als bewoners van de oceaan raken potvissen zelden
verzeild in de zuidelijke Noordzee. Het merendeel
van de strandingen op onze kust dateert uit de
maanden december tot en met maart. De mannetjes
trekken ’s zomers naar het noorden. Hun trekroute
loopt aan onze kant van de Atlantische Oceaan door
het diepe water ten westen van de Britse eilanden.
Een klein aantal dieren zwemt waarschijnlijk tijdens
de herfsttrek, op weg naar de zuidelijke wateren, de
Noordzee binnen. Eenmaal in de zuidelijke Noordzee
gekomen, treft de potvis een zeer ondiep en
ongeschikt leefgebied aan. De voedselomstandigheden
zijn hier totaal anders dan in de oceaan en het
navigeren in het ondiepe water met zijn zandbanken
en tijverschillen gaat de potvis niet goed af. Dieren die
niet tijdig de Noordzee uit kunnen, zitten als het wäre
in de val en komen tenslotte om. Sterft een potvis, dan
zinkt zijn lichaam gewoonlijk na enige tijd naar de
bodem. Komt een verzwakte potvis te dicht onder de
kust, dan spoelt hij op den duur dood of nog levend
aan. Het merendeel van de bij ons gestrande potvissen
bestaat waarschijnlijk uit zulke verdwaalde, solitaire
dieren.
Maar er is ook een ander soort strandingen, waarbij
kleinere of grotere groepen tegelijk en ogenschijnlijk
in goede gezondheid stranden. Bij deze
massastrandingen raken enkele dieren aan de grond
waardoor de hele groep in rep en roer raakt. De
wijfjes zullen de jongen te hulp komen; de jonge
dieren zullen de oudere wijfjes volgen, ook als die
vastgelopen zijn. De band tussen de leden van de
groep is zo hecht, dat een groot deel of zelfs alle
dieren toch stranden. Dieren die door de mens zijn
vlotgetrokken, voegen zieh opnieuw bij hun
soortgenoten.
Verschillende massastrandingen van potvissen hebben
ook in de Noordzee plaatsgehad. In juli 1577 kwam er
een aantal in de Schelde aan land en in november van
dat jaar versehenen er dertien dieren bij Ter Heijde.
Drie strandden er, de rest wist het open water weer te
bereiken. Tenslotte is er de groep die begin 1762 bij
de Waddeneilanden verscheen. Een aantal van deze
potvissen strandde, verspreid over de maanden
januari en februari, op de eilanden Vlieland,
Terschelling en Griend. In diezelfde winter is er nog
een groep van zes potvissen gestrand in de monding
van de Theems, twee exemplaren in de Elbemonding
en nog enkele dieren op verschillende plaatsen in de
Noordzee. In recente tijd. hebben we — gelukkig — dit
soort drama’s niet meer meegemaakt.
De laatste potvis van de achttiende eeuw spoelde in
6 Comelis van
Noorde, Gestrande
potvis b ij Egmond aan
Zee op 15 febrauri
1764, gewassen
pentekening. (Coll.
B odel Nijenhuis,
Bibliotheek ~
Rijksuniversiteit
Leiden)
1781 even ten noorden van Zandvoort aan. Op 29
mei van dat jaar werd het dier op het strand in het
openbaar geveild. Deze potvis heeft in de prentkunst
geen Sporen nagelaten. Drie bijna identieke
tekeningen tonen ons een weinig realistisch dier.
Waarschijnlijk houdt dit verband met het uitbreken
van de Vierde Engelse oorlog. Tussen Hoek van
Holland en Wijk aan Zee was kustbewaking ingesteld.
Zonder dringende noodzaak waagde men zieh niet op
het strand.
De hele negentiende eeuw spoelde er geen potvis
meer aan op onze kust. Pas in 1937 kwamen er twee
exemplaren op de Middelplaat in de Westerschelde
aan land. Voor het eerst in de geschiedenis bleven de
kunstenaars met hun schetsboek thuis. Daarentegen
togen tientallen fotografen naar de piek des onheils
om de dieren te vereeuwigen.
Bert Sliggers
[Bij de tentoonstelling verschijnt een publikatie, die
wordt uitgegeven door de Walburg Pers (120 pagina’s,
65 illustraties en een bibliografìe, prijs fa 7,50). Aan
alle facetten van de potvisstrandingen (historisch,
kunst-, natuur- en cultuurhistorisch) wordt in dit boek
door vier auteurs aandacht besteed.]