
schilderljen, tekeningen, grafiek, foto's en aardewerk, en in boeken en
documenten. Naast de potvis in de beeidende kunst zal door middel van
onder andere Skeletten aandacht worden besteed aan de biologie van het dier
in relatie tot de walvis. Ook van enkele andere grote zeezoogdieren, zoals de
orka en de griend, zal materiaal te zien zijn.
i Ja n Saenredam,
Graa/Emst Casimir
van Nassau-Dietz
bezoektdeop 19
december 1601
gestrande potvis op het
strand van Wijk aan
Zee, ets, 1602. (Teylers
Museum)
3 Johan Wierix,
Massastranding van
potvissen b ij Ter H eijde
op 22/23 november
1577, ets. (Nationaal
Natuurhistorisch
Museum, Leiden)
2 School van Ja n van
Scorel, Intocbt in
Jeruzalem met op de
achtergrond een 'grote
vis ’op het Strand,
paneel, midden 1 (¡de
eeuw. (Rijksmuseum
Het Catharijneconvent,
Utrecht)
Een grote vis op het strand
Over één van de vroegst gedocumenteerde
strandingen, begin december 1520, worden we
ingelicht door Albrecht Dürer die toentertijd juist in
de Scheldestreek verbleef. In 1522 strandde opnieuw
een walvisachtige, ditmaal bij Wijk aan Zee, waarover
Maarten Luther in een brief over de vervolgingen van
Nederlandse Protestanten rept. De twee commentaren
op deze gebeurtenissen zijn geheel verschillend van
aard. De kunstenaar en geleerde legde de nadruk op
het feitelijke en economische aspect, terwijl de man
van de kerk op de diepere betekenis van de stranding
inging. Dat beide aspecten elkaar niet uitsluiten, blijkt
uit verschillende kunstwerken uit die tijd waarbij de
‘grote vis op het strand’ als nevenmotief steeds
omgeven wordt door mensen die hem in stukken
snijden om zijn spek te kuipen. Het hoofdthema van
de afbeeldingen heeft meestal een religieuze of
allegorische betekenis. Hoewel er nog geen sprake is
van een walvis maar van een soort schol met dikke
lippen, brengt de reuzenvis hier de woede der
elementen tot uitdrukking. Het hoofdthema is meestal
de heilige Christophorus die met het Christuskind
door het water loopt, of in het geval van het paneel op
de tentoonstelling, de intocht in Jeruzalem. Hier zou
de vis het zinnebeeid van de goddelijke toorn kunnen
zijn, waaraan men slechts kon ontkomen door een
diep vertrouwen in hem te hebben. Dit teken spoorde
aan tot boete en gebed.
Een Nederlands spreekwoord uit die tijd luidde: ‘Het
is een zaeck bij elck gheweten, dat groote vissen
kleijne eeten.’ Hieronymus Bosch koos aan het begin
van de zestiende eeuw dit motief enkele malen in zijn
geschilderde visioenen. Pieter Breughel de Oude
verbond op zijn beurt dit motief met de grote vis op
het strand en met het ontleden daarvan. De scene
werd vooral populair door tal van latere bewerkingen,
die zowel een allegorische alsook een politieke uitleg
toelieten. Maar ondertussen was er ook een nieuwe
‘natuurwetenschappelijke’ belangstelling voor de
gestrande walvis ontstaan.
Empirische nieuwsgierigheid
Deze interesse werd veroorzaakt door vier
potvisstrandingen tussen 1566 en 1598 in Holland en
de Scheldedelta, waarbij acht dieren betrokken waren
(1566 — Zandvoort, 1577- drie exemplaren bij
Antwerpen, 1577 — drie exemplaren bij Ter Heijde,
1598 — Berckhey). Deze strandingen zijn goed
geillustreerd en beschreven. Zo weten we redelijk
nauwkeurig de afmetingen, de bijzonderheden over
de stranding zelf, de plaats van stranding en de reactie
van de bevolking. De gedetailleerde bronnen getuigen
van een empirische nieuwsgierigheid, zoals we die al
tegen komen in de ‘wetenschappelijke’ dierboeken van
omstreeks 15.50.
De bekendste stranding was die van Berckhey, waar
‘the most popular cetacean in history between Jonah’s
whale and Flipper’ aan land kwam. Geen
potvisstranding is zo vaak afgebeeld en gekopieerd
(tot in de negentiende eeuw) als die van het later door
de zee verzwolgen plaatsje bij Katwijk. De
Nederlandse geschiedschrijvers berichtten uitvoerig
over deze stranding en maakten toespelingen op de
politieke situatie in de Lage Landen. De meeste
invloed ging echter uit van de tekening die Hendrick
Goltzius van de potvis maakte en die door zijn
stiefzoon Jacob Matham werd gegraveerd. Naast het
weergeven van een ‘natuurgetrouwe’ potvis schonk
Goltzius veel aandacht aan de direkte omgeving van
de stranding. Strand, zee en duinen werden met grote
zorg getekend.
Goltzius’ tekening betekende een grote vooruitgang
voor de wetenschap. Helemaal zeker van de plaats van
de walvissen in het zoologisch systeem was men nog
niet. Algemeen werden ze nog tot de vissen gerekend.
4 Hendrick Goltzius,
Potvisstranding b ij
zijn tekening. Door gebrek aan anatomische kennis
maakte hij van de borstvin een (zoogdierfoor. In veel
afbeeldingen wordt deze fout herhaald. In
werkelijkheid zijn de boven- en onderkaak ook veel
langer en zeer smal, en is het oog te groot afgebeeld.
Deze ongewone eontouren kunnen echter ook zijn
ontstaan door het ontbindingsproces, zodat het toch
om een natuurgetrouwe weergave gaat.
Wanneer men de afbeeldingen van de gestrande
potvis uit de eerste en tweede helft van de zestiende
eeuw met elkaar vergelijkt, wordt een geweldige
ontwikkeling zichtbaar. Van een ondergeschikt teken
met een grote symbolische zeggingskracht, werd de
grote vis op het strand zelf het hoofdthema van een
op eigen observatie gebaseerde afbeelding. Dat men
streefde naar een zo natuurgetrouw mogelijke
afbeelding van een potvis, blijkt niet alleen uit de
illustraties maar ook uit de begeleidende teksten. Vaak
worden hierin vrij exact allerlei maten van het dier
opgegeven.
Goddelijk voorteken
Naast de nieuwswaarde waren er andere redenen om
een potvisstranding wereldkundig te maken. In een
pamflet uit 1608 dat over de stranding van een griend
tussen Katwijk en Scheveningen berichtte, zette de
auteur nog eens uiteen waarom dergelijke
gebeurtenissen niet veronachtzaamd mochten worden:
‘Datter gheen dingh te vergeefs en geschiet ende alles
watter geschiet, het heeft sijn bysonder opmerckinge
ende eygenschap, om daer uut den raet Godts, sijn
wesen ende ons selven te leeren kennen, en bestraft
00c met eenen de menschen, die alsoo onachtsaem de
wercken, ende wonderdaden Godes als maer voorby
gaende en aenschouwen.’ Met alles had God een
Berckhey op 2 februari bedoeling: met het waaien van de wind, het schuimen
1598, gewassen van de zee, het beven van de aarde, maar ook met
pentekening. (Teylers ‘monstrueuse’ mensen en dieren die hij op de
Muséum) aardbodem en uit zee liet vôortkomen.
Zelfzag de auteur verband tussen de half verrotte
toestand van de griend en de conditie van de koning
van Spanje.
Dat is een van de redenen dat de meeste strandingen
van potvissen, vinvissen en andere grote
zeezoogdieren in de zestiende en zeventiende eeuw
veel aandacht kregen. Een fraai voorbeeld hiervan is
de prent die Jan Saenredam van de op 19 december
1601 gestrande potvis bij Wijk aan Zee maakte. Dat
deze potvisstranding als voorteken van naderend
onheil werd gezien, blijkt uit het feit dat rondom de
voorstelling tal van van historische gebeurtenissen
tussen het moment van de stranding en de uitgifte van
de prent zijn afgebeeld: een zonsverduistering op 24
december 1601, een in heel Holland merkbare
aardbeving op 2 januari 1602 en een totale
maansverduistering op 4 juni 1602. Op een tweede
Staat van de prent is de ‘dood’ afgebeeld die een pijl
afschiet op de Amsterdamse Maagd als zinnebeeid
van de pestepidemie die in 1601 uitbrak en tot ver in
1602 slachtoffers maakte, met name in Amsterdam.
Ook op de prent die Cornelis Kittensteyn van Pieter
Molijns tekening maakte, voorstellende de op 4
januari 1629 gestrande potvis te Noordwijk, luidt het
onderschrift: ‘God wende’t quaed van ons en’t lieve
vaderland.’ De laatste zeventiende-eeuwse auteur die
een ‘walvis’ als goddelijk voorteken voor zware
straffen zag, was de anonieme schrijver van een boekje
over de vangst van een vinvis bij St. Annaland op 7
Oktober 16 81. Hij voorspelde overstromingen van de
vruchtbare akkers om ze geschikt te maken tot een
verblijf van zeemonsters en gedrochten. ‘En niemand
denke dit te ver gesogt, wij sien dat God meermalen
bijsondere en seldsame tekenen heeft laten
voorkomen, om daar mede sijn aanstaande straffe en
oordelen aan te wijsen.’
Hierna zou het bijna tachtig jaar duren voordat er
weer een potvis op de Nederlandse kust zou stranden.
Dat zou gebeuren in een periode waarin de potvis
niet langer werd gezien als brenger van onheil, maar
meer als een dier van economisch belang en
interessant voor de wetenschap.
Economische waarde
In de eerste dagen van december 1761 strandde er
een potvis van ruim 18 meter lengte op Eierland.
Hoewel een afbeelding van dit dier ontbreekt,
beschikken we wel over enkele, in economisch
opzicht, belangrijke bijzonderheden. Het afsnijden
van de speklaag leverde veertig kwartelen (1 kwarteel
is ruim 23 liter) rauw spek op. Na de verwerking in
een traankokerij hield men vijfentwintig kwartelen
traan over, wat neerkomt op ruim 5800 liter ter
waarde van 1380 gülden. Bovendien werd er nog voor
ongeveer 700 gülden aan walschot of spermaceti uit
de potviskop gehaald. De verkoopwaarde van een
gestrande potvis in de achttiende eeuw kon dus