
18 K arl Goetz, Een
Dut tse duikboot brengl
bel passagiersschip
Lusitania tot zinken,
19x5.
17 Ph.H. Müller, Slag
bijAlmanara, 1710.
vorsten als voorbeeld voor het nageslacht te
vereeuwigen, paste niet dat diezelfde vorsten
belachelijk gemaakt werden. Hij vond het bovendien
schandelijk dat gekroonde hoofden, die onschendbaar
moesten zijn wegens de hoogheid van hun functie, van
hun eer beroofd werden door dergelijke
spotpenningen. Alleen hun goede eigenschappen
mochten geroemd worden. Dieren, die vorsten
symboliseren, vond hij gemene, laffe zinnebeeiden, die
de vereiste grootsheid misten. Misschien verklaart Van
Loons veroordeling dat er in Nederland in de i8e
eeuw, na het verschijnen van dit boek, geen
spotpenningen meer zijn gemaakt, hoewel daar genoeg
aanleiding toe bestond, b.v. in de Patriottentijd. In
andere Europese landen werden zij in die tijd nog wel
op de markt gebracht.
19e- en 20e- eeuwse spotpenningen
Ook in de 19c en 2oe eeuw is dit genre in Nederland
nauwelijks meer beoefend. In het buitenland deden
zieh bij voorkomende gelegenheden nog wel eens
uitbarstingen van spot op penningen voor. Tijdens de
Frans-Duitse oorlog van 1870 b.v., die voor Frankrijk
desastreus verliep, werd alle teleurstelling hierover als
hoon uitgestort over keizer Napoleon III. Munten met
zijn portret werden met een burijn bewerkt: hij kreeg
een Pruisische heim op en de adelaar op de keerzijde
werd veranderd in een uil. Naar die bewerkte munten
werden weer penningen, met vele Varianten,
gemaakt10 Een andere vloedgolf van spotpenningen
deed zieh voor tijdens en vlak na de Eerste
Wereldoorlog. De Duitse medailleur Karl Goetz
maakte ca. 175 penningen vol haat tegen de
Geallieerden, vooral de Engelsen.11 De bekendste is
de Lusitania-penning van 1915. Een Duitse
onderzeeboot bracht dit stoomschip met duizenden
passagiers aan boord tot zinken, omdat het « volgens
de Duitsers « wapens en munitie (contrabande)
vervoerde. Op de voorzijde verkoopt de Dood
kaartjes achter een loket van de Cunard Line. Een van
de toekomstige passagiers leest een krant, waarin al
gewaarschuwd wordt tegen het gevaar van de Duitse
U-boten en die waarschuwing wordt nog eens
versterkt door de met opgeheven vinger naast hem
staande Duitse gezant in Amerika. Op de keerzijde
zinkt de Lusitania, beladen met munitie en
vliegtuigen, in de oceaan. De Engelsen ontkenden in
alle toonaarden .dat het schip contrabande had
vervoerd. Het Ministry of Information gaf een kopie
van deze penning uit, die de boze opzet van de
Duitsers moest aantonen.
Tegenwoordig maakt een medailleur soms nog wel
eens een spotpenning, als hij zieh persoonlijk heel
boos maakt, b.v. Pol Dom in 1956 over critici die zo
gemakkelijk het werk van een kunstenaar kunnen
afkraken, of Geurt Brinkgreve in 1959 over de
Amsterdamse wethouder van Publieke Werken G. van
’t Hui. Brinkgreve was raadslid van 1958 tot 1967 en
verzette zieh toen tegen afbraakplannen ten behoeve
van de IJ-tunnel Op de voorzijde Staat een karikatuur
van de wethouder, terwijl tussen de lettergrepen van
het woord tunnelgraver mollen in de grond wroeten.
Op de keerzijde wringt een slang met een
kamelenhoofd zieh in allerlei bochten.12 Als
cöinmerciele uitgave voor verzamelaars komt de
spotpenning echter niet meer voor.
(Dit artikel is een bewerking van de Kabinetslezing
van 13 februari 1990)
G. van der Meer
19 Geurt brinkgreve,
De Amsterdamse
wethouders m r G . van
't H u i bekritiseerd,
* 939-
Literatuur
Collection Fieweger, Katalog satyrischer Medaillen und
Münzen, Berlin 1883/1976.
E. Hawkins, Medallic illustrations o f the history o f Great
Britain, I-II, London 1883.
M. Jones, The medal as an instrument of propaganda
in late 17th and early 18th century Europe, The
Numismatic Chronicle 142 (198 2) 117-126 en 143
(1983) 202-213.
G. van Loon, Beschryving der Nederlandsche
Historipenningen, 4 din., ’s-Gravenhage, 1723-173l.
Th. M. Roest, Catalogue du Cabinet Numismatique de la
Fondation Tey 1er à Harlem, Haarlem 1889, 2e ed. 1909.
Noten
1. Teyler 1778-1978, Studies en bijdragen van Teylers
Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest,
Haarlem 1978, p. n ; B. Sliggers, Teyler, Teylers
Stichting en het Haarlemse tekenonderwijs, Teylers
Magazijn 26 (voorjaar 1990), p. 14.
2. H. Enno van Gelder, Enschedé en Roest als tweede
stichters van Teylers penningkabinet, Teylers Magazijn
8 (1985) p. 4-6.
3. Sommigen hebben gemeend een ironische strekking
waar te nemen op eerdere penningen, b.v. J. Jacquiot,
Humour et satire dans la médaille ancienne. De la
Renaissance au XVIIIe siècle. L’humour et la médaille à
la Monnaie de Paris, Musée monétaire mai-15 octobre 1981,
Paris 1981, p. 57-97, speciaal p. 59-62; een dergelijke
interpretatie is echter zeer speculatief.
4. De hier afgebeelde variant wordt beschreven in
Jaarboek voorMunt- en Penningkunde 33/34
(1946/1947) p. 55.
5. A. Wiecek, Sebastian Dadler, medaliergdanski X VII
ivieku, Gdansk 1962, 101, pl. VIII.36.
6. G. Hatz, Hamburgische Geschichte im Spiegel der
Medaillen, 17./ 18.jahrh., Hamburg 1977; Museum für
Hamburgische Geschichte Heft 5/77, p. 8, en
C.Wermuth, Specificatio Wermuthischer Medaillen,
Gotha 1713, 6, nr. 7.
7. F. Muller, De Nederlandsche geschiedenis in platen, I,
Amsterdam 1863-1870, 424 nr. 2772.
8. Over de Histoire Métallique, zie J. Jacquiot,
Médailles et jetons de Louis X IV d ’après le manuscrit de
Londres add. 31.908, Paris 1968, en H.E. van Gelder,
De Histoire Métallique van Lodewijk XIV, De
Geuzenpenning 20 (1970) p. 47-52.
9. G. van Loon, Inleiding totdehedendaagsche
penningkunde, Amsterdam 1717, p. 155-160; een
herziene en vermeerderde editie verscheen in 1734.
L o . De Geuzenpenning 2 (1952) p. 26-27 en p. 59; zie
ook Cat. Fieweger nr. 545-577.
11. G.W. Kienast, The medals o f Karl Goetz, Cleveland
1967, p. 9-10 en p. 13-18.
12. W.F. van Eekelen, Geurt Brinkgreve, DeBeeldenaar
9 (1985) p. 63 nr. 49.