
4 Fossiele bladeren uit exemplaar van de ongevleugelde arbeiders kon
het Mioceen van vinden. Andere ongevleugelde geleedpotigen, zoals
Oeningen. Linkseen spinnen en duizendpoten zijh ook uiterst zeldzaam.
olmachtige Op een vochtige moddervlakte kan men een
broodvruchtboom, dergelijke verhouding verwachten. Gevleugelde
rechts een drielobbige insekten werden door de wind ingewaaid en bleven
esdoom (so ll Teylers dan in de modder plakken. Andere insekten zouden
Museum). zieh niet op deze vlakte wagen. Deze theorie geeit ook
een goede verklaring voor de vele prächtig
geconserveerde bladeren die, net als de insekten, in
het kalkslib gewaaid zouden zijn.
De plantenfossielen van Oeningen geven ons een
goed beeid hoe het landschap er in die tijd uitgezien
moet hebben. In het diepere water groeide onder
meer fonteinkruid. Aan de oevers van het meer lagen
uitgebreide rietkragen met lisdodde. Ongetwijfeld was
de vlakte rondom het meer bedekt met een dicht
oerwoud. Dicht bij de oever, in het gebied dat bij
overstromingen onder water kwam te staan, groeiden
wilgen, populieren, esdoorns en vleugelnoten. Verder
van het meer stonden onder andere platanen, beuken
en essen, terwijl op de droge gronden eiken,
meidoorns en paardekastanjes groeiden. Enigszins
vergelijkbare plantengezelschappen komen nu nog
voor in het zuiden van de Verenigde Staten.
De oerwouden van Oeningen boden een schuilplaats
voor allerlei zoogdieren. Het best vertegenwoordigd is
de kleine haasachtige Proiagus oeningensis. Vaak is van
dit diertje (het was niet groter dan vijftien centimeter)
het hele skelet bewaard gebleven (nr. 8470 en 8471).
Proiagus behoort tot de zogenaamde fluithazen. In
tegenstelling tot de gewone haas hebben deze diertjes
ronde oortjes. Vandaag de dag leven fluithazen met
name in Mongolie, het zuiden van Siberie en
Afghanistan. Ze danken hun naam aan de hoge
fluittonen die ze kunnen produceren.
De bever van Oeningen (nr. 8474) was een kleine
soort. Sommige auteurs (Mayhew, 1975) beschouwen
deze bever als de oudste vertegenwoordiger van het
geslacht Trogontherium (T.minutum), anderen (Samson
& Radulesco, 1973) plaatsen het in het aparte geslacht
Euroxenomys.
De overige kleine zoogdieren die uit Oeningen
bekend zijn, zijn helaas niet in de collectie
vertegenwoordigd. Zoals de grondeekhoorn die naar
Van Breda werd genoemd door Hermann von Meyer.
Deze Spermophilinus bredai wordt geplaatst bij de
chipmunks (een groep Amerikaanse eekhoorns die
onder meer beroemd zijn geworden door de Walt
Disney figuren Knabbel & Babbel). Een platgeslagen
schedel van een insekteneter bleek tot een egel te
behoren, die de naam Mioechinus oenigensis mee kreeg.
Tot dusver is deze soort alleen uit Oeningen bekend.
Van de hamster Megacricetodon minor is een heel skelet
bewaard gebleven.
De opvallendste zoogdiervondst uit Oeningen is
bekend geworden onder de naam ‘Oeninger Fuchs’.
Het gaat om het voltallige skelet van een roofdier,
Galecynuspalustris, dat in samenhang gevonden is. Dit
prächtige fossiel bevindt zieh in het Natural History
Museum in Londen. In tegenstelling tot wat de
populaire naam doet vermoeden gaat het hierbij niet
om een vos, maar waarschijnlijk om een
vertegenwoordiger van de Amphicyonidae, een
uitgestorven roofdierfamilie die zowel kenmerken van
honden als van beren had.
De twee andere grote zoogdieren die in de kalken
gevonden zijn, vinden we terug in vitrine 30 en
bovenkast n . Palaeomeryx eminens {nr. 8480 en 848i)
is een kleine hertachtige. De mastodonten
(slurfdragers) zijn vertegenwoordigd door
Gomphotherium angustidens {onder andere nr. 8491).
De kiezen van deze primitieve olifant bestaan niet uit
lamellen (zoals ondermeer de mammoet heeft), maar
uit grote knobbels. De kiezen lijken daardoor
enigszins op twee rijen grote tepels. Hieraan dankt het
dier ook zijn naam (Gomphotherium = tepeldier).
Niet alleen het landschap en de dieren waren
compleet anders dan wat we vandaag de dag in
Oeningen aantreffen, ook het klimaat verschilde sterk.
Op grond van de flora komt Hantke (1954) tot een
reconstructie van het klimaat van 13 miljoen jaar
geleden. Het klimaat stond sterk onder invloed van de
Adantische Oceaan. Dit is niet zo vreemd als we
bedenken dat in die tijd Nederland en grote delen
van Duitsland onder water lagen. Oeningen lag veel
dichter bij de zee dan vandaag de dag het geval is. Uit
vergelijkingen met recente oerwouden over de hele
wereld berekende Hantke dat de neerslag zo’n 1400
mm per jaar bedragen moet hebben. De gemiddelde
temperatuur van de koudste maand lag om en nabij
de 80, in de wärmste maand bedroeg het gemiddelde
circa 24°. Wat de temperatuur aangaat, zijn deze
waarden te vergelijken met de Costa del Sol. We
moeten ons daarbij echter voorstellen dat in
Oeningen jaarlijks drie maal zoveel regen viel als
vandaag de dag in Barcelona.
Tot besluit
In dit verhaal heb ik geprobeerd een schets te geven
van het landschap waarin de reuzensalamander
Andrias scheuchzeri geleefd heeft. Het is het verhaal dat
ik zie als ik längs de Oeningenvitrines loop. De
romantiek van fossielen is dat ze ons terug kunnen
voeren naar verloren werelden. Maar Oeningen is
meer dan alleen een verzameling wetenschappelijk
materiaal. Toen Scheuchzer naar deze zelfde fossielen
keek, zag hij enorme watermassa’s die al het leven op
aarde vernietigden, Leonard Barth zag een goede
bijverdienste en Oswald Heer gebruikte de fossielen
om een nieüw idee te testen. Het idee dat fossielen
ons inderdaad kunnen laten zien hoe de wereld er
ooit uitzag. Bij al die visies mögen we zeker ook Van
Breda niet vergeten. Hij kocht de fossielen mede om
hun esthetische waarde. Al dit maakt de klassieke
vindplaats Oeningen bijzonder. Niet alleen is dit
Zuidduitse dorpje rijk aan historie, maar het heeft ons
vooral prächtige fossielen opgeleverd, en de
mogelijkheid om even 13 miljoen jaar terug in de tijd
te gaan.
L.W. van den Hoek Ostende
Literatuur
Deecke, W., 1933. Die Fossilfundstätte Oeningen. Bad.
geol.Abh. 5/2.
Hantke, R., 1954. Die fossiel Flora der obermiozänen
Oehninger-Fundstelle Schrotzburg (Schienerberg,
Süd-Baden). Denkschr. Schweiz. Naturf. Ges. Bd. LXXX,
Abh. 2, p. 31 - 118.
Mayhew, D., 1973. Reinterpretation of the extinct
beaver Trogontherium (Mammalia, Rodentia). Phil,
trans. Roy. Soc. London, B., 269, p. 407 - 438.
Rietschel, S., L. Trunko & W. Weissbrodt, 1985.
Südbadische Fossilfunde — Fundstätten Öhningen und
Höwenegg, 46 pp., Karlsruhe.
Samson, P.M. & C. Radulesco, 1973. Remarques sur
l’evolution des castorides (Rodentia, Mammalia), in
Orghidan, T. (ed.) Livre de cinquantaire de Llnstitute de
Speologie Emile Racovitza’ p. 437 - 449. Boekarest.
Tobien, H. Heer, Oswald, in Gillispie (ed) Dictionary o f
Scientific Biography, prt. 6, p. 220 - 222.