
Spotpenningen
Spotpenningen zijn altijd een geliefd verzamelobject geweest. Ook het
Numismatisch Kabinet van Teylers Museum bezit een ruime selectie daarvan,
waarschijnlijk voor een belangrijk deel nog door de stichter Pieter Teyler van
der Hulst zelf aangekocht. In de 18e eeuw was het verzamelen van penningen
een wijdverbreide gewoonte onder welgestelde en ontwikkelde personen
zoals hij. Men zag die overigens niet zozeer als kunstvoorwerpen, maar meer
als illustraties van de geschiedenis. Het doel van historische studies was toen
nog niet de zo exact mogelijke reconstructie en interpretatie van vroegere
gebeurtenissen en omstandigheden. Die gebeurtenissen, en de personen die
daarbij op de voorgrond traden, moesten in de eerste plaats dienen als
voorbeelden waaruit men lering kon trekken voor het heden. Dat was ook de
mening van Gerard van Loon, een geleerde geschied- en penningkundige
(1683-1758), die een standaardwerk in vier delen schreef over Nederlandse
historiepenningen van 1555 tot 1715. In zijn inleiding tot dit werk noemt hij
penningen 'de metaale boekstaaven onzes Lands'. Volgens hem hielden
penningen ter ere van de Nederlandse voorouders hun gedachtenis levend,
en wekten hun nakomelingen op, om hun deugden te eren en na te volgen.
De vier delen van Van Loon die de bibliotheek van Teylers Museum bezit,
moeten nog door Teyler zelf gebruikt zijn.
Teylers numismatische collecde
Wij weten helaas bijna niets over de samenstelling van
zijn penningkabinet. Bij zijn verhuizing in 1740 naar
de Damstraat wordt een verzameling Médailles
genoemd, en de boedelinventaris vermeldt twee
kastjes met médailles.1 Dat woord werd in de 18e
eeuw echter, behalve voor penningen, ook vaak
gebruikt voor Romeinse munten. Wij mögen ook wel
aannemen dat Teyler die in zijn collectie had. In de
bibliotheek wordt namelijk een lijstje bewaard van
boéken over Romeinse munen die hij bezat. In de
tegenwoordige collectie bevinden zieh ruim 700
Romeinse stukken. Die moeten echter gedeeltelijk
ongeveer een eeuw na Teylers dood verworven zijn,
want Mr. A.J. Enschedé, die in 1876 het
Numismatisch Kabinet ging beheren, schonk zijn
verzameling Romeinse munten aan het muséum.
Helaas legde hij niet vast welke exemplaren van hem
afkomstig waren.
Het is echter toch wel zeker dat Pieter Teylers
belangstelling het meest uitging naar penningen. Hij
bepaalde in zijn testament namelijk dat in een van de
8 Anoniem, De paus
en de kardinalen,
midden 16 e eeuw.
7 Martinus Holtzhey,
Gerard van Loon
voltooit zijn
standaardwerk over
Nederlandse
penningen, 17 ) 1.
twee te stichten genootschappen, ieder met zes leden,
een van die leden zieh speciaal met de penningkunde
moest bezighouden, en dat ook over dit onderwerp
prijsvragen uitgeschreven moesten worden. In het
voorwoord tot de eerste editie van de catalogus van
het Numismatisch Kabinet wordt bovendien
meegedeeld dat de stichter zieh ten doel gesteld had
om zoveel mogelijk penningen te verzamelen die
beschreven staan in Van Loon.
Tegenwoordig zijn er ca. 7000 penningen in Teylers
Museum. Daarmee is deze collectie, na die van het
Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet in
Leiden, de belangrijkste in Nederland op dit gebied.
Een deel daarvan is onder het beheer van A.J.
Enschede in het laatste kwart van de vorige eeuw op
veilingen aangekocht, nadat er lange tijd geen
uitbreiding van het penningkabinet had
plaatsgevonden. Ook daarna, tot de Tweede
Wereldoorlog, zijn er nog veel aankopen gedaan.2 Wij
kunnen in elk geval aannemen dat dit aanvullingen
waren op een toen al omvangrijke verzameling.
Mikpunten van spot
Dat penningen ook gebruikt kunnen worden om
uitdrukking te geven aan kritiek is pas laat na het
ontstaan van deze kunstvorm ontdekt. Zij werden
voor het eerst op een ondubbelzinnige manier benut
om de spot te drijven met een tegenstander in de i6e
eeuw, de tijd van de grote conflicten tussen
Katholieken en Protestanten.3 Zeer bekend zijn de
vele Varianten van een penning met het hoofd van de
paus op de voorzijde. Wanneer men de penning
ondersteboven houdt, verändert dit hoofd in een
duivelskop. Hetzelfde effect wordt op de keerzijde
bereikt, maar nu met het hoofd van een kardinaal die
tot nar wordt gemaakt. Dit type ontstond in de
dertiger jaren van de 16e eeuw als parodie op een
9 Sebastian Dadler, eerdere penning, waarop de eensgezindheid van paus
Het huwelijk, ca. en keizer, kardinaal en bisschop, als verdedigers van
1645. het Katholieke geloof werd uitgedrukt.4
Ook in het begin van de Tachtigjarige Oorlog zijn
verscheidene penningen geslagen die zieh honend
keren tegen de Katholieken. Penningen van Roomse
zijde die spotten met de Protestanten zijn niet bekend.
De reden daarvoor zou kunnen zijn dat iemand die
deel uitmaakt van een meerderheid minder snel naar
het wapen van de spot grijpt dan een lid van een
minderheid die vervuld is van machteloze woede.
Behalve religieuze tegenstellingen, gaven ook
haatgevoelens tegenover personen, volksgroepen, of
Volkeren waarmee men in oorlog was, en woede over
misstanden op politiek of sociaal gebied, eeuwenlang
aanleiding tot het maken van spotpenningen. Een
penning die ca. 1645 werd gemaakt door de Duitse
medailleur Sebastiaan Dadler getuigt b.v. van haat
tegen een bepaalde categorie van mensen, namelijk
vrouwen3 Als parodie op een veel voorkomend type
van idyllische huwelijkspenning beeldde hij op de
voorzijde een jeugdig liefhebbend paar af, en op de
keerzijde hetzelfde paar op oudere leeftijd, waarbij de
vrouw de man een vuistslag toedient en hem aan zijn
baard trekt. De tortelduifjes op de voorzijde zijn hier
vervangen door een vechtende kat en hond. Op een
x x Ja n Smeltzing variant van de voorzijde heeft de vrouw de hoed van
Vluchtvan Jacobus II de man opgezet, als voorafspiegeling van haar latere
uitEngeland, 1689. bazigheid. Misschien werden dergelijke penningen
gebruikt als grappig bedoeld huwelijksgeschenk. Een
voorbeeld van kritiek op een sociale misstand, in dit
geval omkoopbaarheid, is te vinden op een penninkje
dat ca. 1710 ontstond in de werkplaats van Christian
Wermuth te Gotha. Op de voorzijde reikt een van
boven körnende hand een muntstuk aan, terwijl een
man op de keerzijde zijn hand met gespreide vingers
voor zijn gezicht houdt. De omschriften op voor- en
keerzijde vullen elkaar aan: KOMSTU MIR ALSO «
SO KOMME ICH DIR SO. Deze penning wordt
gewoonlijk in verband gebracht met corruptie van een
keizerlijke commissie, die tussen 1708 en 1712 twisten
tussen Senaat en burgerij van Hamburg moest
beslechten, maar van een dergelijke ongewenste
toestand is niets bekend.6 Waarschijnlijk is deze
penning, waarvan vele Varianten bestaan, gericht tegen
omkoopbaarheid in het algemeen.
Verschil met spotprenten
Qua uitdrukkingsmogelijkheden zijn spotpenningen
verwant met spotprenten, die al langer dan penningen
een geliefd middel waren om een vijand belachelijk te
maken. Er zijn echter ook grote verschillen. Op
prenten werd meestal geprobeerd om zoveel mogelijk
aspecten van de bekritiseerde persoon of zaak bij
elkaar te proppen. Op penningen was daar eenvoudig
geen ruimte voor. Door de beperkingen van hun
meestal ronde vorm, hun kleine oppervlak, en de
moeilijkheidsgraad van de bewerking van het
materiaal waaruit zij bestaan, moest de zaak waarom
het ging heel compact worden weergegeven. Ook de
verklärende of aanvullende tekst moest kort gehouden
worden. Soms konden de uitdrukkingsmogelijkheden
vergroot worden door contrastwerking tussen voor- en
keerzijde.-Er zijn geen prenten aan te wijzen die
rechtstreeks als voorbeeld gediend hebben voor
spotpenningen. Bepaalde elementen, als symbool voor
abstráete begrippen, hebben zij soms gemeen, maar
deze worden op verschillende wijze gebruikt.
Bijvoorbeeld, ter bespotting van de vlucht van de
Katholieke Jacobus II uit Engeland in 1689, zijn
verschillende penningen gemaakt. Op één daarvan,
door Jan Smeltzing, zien wij het Britse wapen,