
menselijke kunst, dieren en planten, een duidelijk
Neoplatonisch concept. De vraag rijst dan: waarom
heeft de vervalser dit gedaan? Om Beringer te testen,
zou een antwoord kunnen zijn. Mallatt vindt het
waarschijnlijker dat de vervalser niets of weinig van
fossielen wist en informatie heeft gehaald uit oude
boeken. Mallatt opteert voor deze mogelijkheid omdat
de stenen in niets op echte fossielen lijken.
Beringer vond de stenen verwarrend en contradictoir.
Hij kon in 1726 niets beginnen met zestiende-eeuwse
ideeen over fossielen.
D e Lügensteine in Teylers Museum
Hoe zijn de zes Lügensteine in Teylers Museum
gekomen? Sypkens Smit (Grondboor en Hamer) heeft
het over vijf stenen en acht het mogelijk dat ze in de
collectie zijn gekomen via professor J.D. Hahn (1729
— 1784), hoogleraar in Utrecht (1753 5 1773),
hoogleraar te Leiden (1735 —■ 1784) en vanaf 1733 lid
van de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen. Van dit genootschap werd Martinus
van Marum lid in 1776, later nog directeur van het
naturalienkabinet en secretaris van het genootschap.
De twee zullen elkaar dus zeker hebben gekend.
Sypkens Smit geeft echter geen argumenten waarom
hij dit mogelijk acht. Hahn kan ze aan Van Marum
hebben gegeven of verkocht, omdat deze directeur
van het naturalienkabinet was. Van Marum heeft, voor
zover bekend, hiervan echter geen aantekening
gemaakt.
Wiechmann en Touret (1987) schrijven dat Martinus
van Marum in 1798 ‘een van deze ‘ärtificieele
petrefacten’ ten geschenke kreeg van Prof. J.F. Gmelin
te Göttingen. De herkomst van de andere vijf (...) is
ons onbekend. Het zou de zoete wraak van Beringer
zijn, als het hier ‘Lügen-Lügensteine’ betrof’. Deze vijf
zijn waarschijnlijk de door Sypkens Smit bedoelde
stenen.
Dat het ‘Lügen-Lügensteine’ zijn lijkt niet echt
waarschijnlijk wanneer men bedenkt dat er ruim
tweeduizend zijn gevonden; het heeft weinig zin om
ze dan nog eens na te maken. Figuurstenen blijven
interessante fenomenen. Veel geleerden, waaronder
Johann Jacob Scheuchzer, die in 1726 de beroemde
Zondvloedmens beschreef(9), hebben zieh er mee
bezig gehouden, omdat ze zieh aangetrokken voelden
tot deze wonderlijke stenen.
Wim deJong
Literatuur
Bierens de Haan, dr. J.A. — De geschiedenis van een
verdwenen Haarlemsch Museum van Natuurlijke Historie.
Het kabinet van naturalien van de Hollandsche
Maatschappij der Wetenschappen 1759 — 1866. Haarlem,
1941.
Jahn, Melvin E. en Daniel J. Woolf The Lying Stones
o f Dr. Johann Bartolomeu) Adam Beringer being his
Lithographic Wirceburgensis. Berkeley en Los Angeles,
1963.
Mallatt, Jon M. — Dr. Beringer’s Fossils; A study in the
Evolution of Scientific World View. Annals o f Science,
39, 1982, p. 371-380.
Stripf, Rainer — Der Fall Beringer, Zur Geschichte
wissenschaftlicher Fälschungen. Lehren und Lernen,
Heft 4, 1987, p. 48-66.
Sypkens Smit, dr. J.H. — De leugenstenen in het
Teyler’s Museum. Grondboor en hamer, (z.j.) p. 82-88.
Weiss, Josef — Die ‘Würzburger Lügensteine’. Abh.
Naturwiss. Ver. Würzburg, 4, Heft 1, Dezember ’63, p.
107-136.
Wiechmann,' A en L. Touret — Frappez, frappez
toujours! Van Marum als verzamelaar en bezieler van
het geleerd bedrijf in Haarlem. In: Wiechmann, A. en
L.C. Palm (red.), Een elektriserendgeleerde, Martinus van
Marum, 1750-183.7. Haarlem, 1987, p. 103-154.
Noten
1. Figuurstenen zijn stenen met dieren- of
plantenafbeeldingen en moeten niet worden verward
met fossielen zoals we ze tegenwoordig kennen. Een
figuursteen kan het best worden gezien als een speling
der natuur.
2. In de eerste editie van Beringer’s Lithographiae
Wirceburgensis (1726) wordt zijn naam geschreven als
‘Joanne Bärtholomaeo Adamo Beringer; in de tweede
editie (1767) als ‘Joannis Bartholomaei Adami
Beringer’.
3. Zie: W. de Jong, Het denken over fossielen in het
verleden, Teylers Museum Magazijn 19, lente 1988, p. 9.
4. Phidias was een der grootste Griekse beeldhouwers
en bouwmeesters; hij overleed in 432.
5. The Lying Stones, p. 20-21.
6. The Lying Stones, p. 104.
:;7. The Lying Stones, p. 106.
8. Volgens het Neoplatonisme is het Universum
hierarchisch opgebouwd: God bovenaan, dan de
engelen, hemelse en geometrische objecten, dan de
mens, dieren, planten en tenslotte mineralen. Naast
deze primaire indeling is er 00k een secundaire
waarin bijvoorbeeld de mens allerlei elementen van
o.a. God, engel, dier en mineraal heeft, plus
kenmerken die uniek zijn.
9. Zie voor Scheuchzer: W. de Jong, De
Zondvloedmens. Een mens-werd salamander, Teylers
Museum Magazijn 21, herfst 1988, p. 7-10.
De tot s tandkoming van het Metrieke
Stelsel , in het bijzonder in Nederland (1)
ln het Fysisch Kabinet van Teylers Museum bevinden zieh enkele stille
getuigen van de grootste omwenteling die op het gebied van maten en
gewichten ooit heeft plaatsgevonden. Het was een operatie die, door Frankrijk
gei'nitieerd, al snel een Westeuropees en later ook een mondiaal karakter
kreeg. Aanleiding om hierover te schrijven is de herdenking van het
revolutiejaar 1789: het Metrieke Stelsel is een belangrijke erfenis van de
Franse Revolutie, al zou men ook tot op zekere hoogte de Stelling kunnen
verdedigen, dat het er gekomen is ondanks de revolutionaire troebelen. Voeg
hierbij het gegeven dat Nederland het eerste land was waar het stelsel in
voltooide vorm bij wet werd ingevoerd — dat vond plaats in 1816 — en we
hebben, dunkt me, voldoende legitimatie voor het onderwerp van dit artikel.
In het eerste deel schets ik het proces van de metrologische vernieuwing in
Frankrijk. In Teylers Magazijn 30 kom ik toe aan mijn centrale thema: de
politieke en wetenschappelijke voorbereiding van het stelsel in Nederland. Tot
besluit volgt een kort overzicht van de verdere, mondiale ontwikkeling ervan
in de 19de en 20ste eeuw. Uiteraard kan bij dit alles alleen de grote lijn
worden gevolgd.
Frankrijk
13 Gedeelte van de Ver voör de Franse Revolutie hadden Franse vorsten
meridiaanmetingdoor al getracht eèn zekere eenheid inzake maten en
Delambre (coll. Teylers gewichten tot stand te brengen; bewaard gebleven
Museum). decreten met voorschriften en strafbepalingen
getuigen daarvan. Zo deed bijvoorbeeld Karel de
Grote in 789 een poging om tot metrologische
uniformiteit te geräken. Reeds tijdens het Fränkische
rijk heerste er blijkbaar verwarring rond maten en
gewichten, een verwarring die aanleiding gaf tot
meningsverschillen en bedrog en een chronische
belemmering vormde voor handel en bedrijf.
In de i7de eeuw was de officiële Franse lengtemaat
de Toise du Chatelet (toiser = opmeten) — ongeveer 2
meter lang -, waarvan de standaard een metalen
meetstaaf was, ingemetseld in een buitenmuur van het
vroegere Grand Chatelet bij Parijs. Deze maat gaat
vermoedelijk terug op de Toise de Charlemagne,
waarvoor volgens de legende Karel de Grote zelf met
zijn lengte als standaard had gediend. In de i8de
eeuw werd de Toise du Chatelet vervangen door
betere, gepolijste, smeedijzeren meetstaven, die onder
meer gebruikt zijn bij de wetenschappelijke expedities
naar Lapland en Peru ter bepaling van de afplatting
van de aarde, waartoe de lengte van de boog van 1
graad op de meridiaan op verschillende breedten
moest worden gemeten. Van die onderneming
stammen de namen Toise du Nord (de staaf door
Maupertuis in Lapland gebruikt) en Toise du Pérou
(de staaf die La Condamine in Peru op de evenaar
gebruikte). Deze laatste werd in 1758 door Lodewijk
XV als de nieuwe Franse lengtestandaard aangewezen.
De officiële eenheid van gewicht tijdens het Ancien
Régime was de massa 'zoals we tegenwoordig zeggen
van de zogenaamde livre poids de marc (ongeveer
490 gram). De standaard ervan was een kuipgewicht
bestaande uit 13 verschillende, in elkaar passende
gewichten, waarvan het buitenste voorzien was van
een scharnierend deksel. Deze standaard werd de Pile
C H A IN E D E S T IU A N G L E S
de Dunkerque à B a r c e lo n e
niiwiiwpar MM. Delambre e( Mecliain.