
i i Verschilfende
Lügensteine met
Hehreeuwse lekens.
Een verklaring voor
het voorkomen hiervon
kon worden gezöcht in
het Goddelijk Licht,
dat de schaduwen van
mensen, dieren en
voorwerpen als het
wäre in steen en klei
graveerde.
dan echter dat de prins-bisschop, wiens lijfarts hij
tenslotte was, hem duidelijk heeft gemaakt wat er was
gebeurd. De prins-bisschop zal dan de ware toedracht
op een of andere manier van de vervalsers hebben
gehoord.
Toen op een gegeven moment zelfs het gerucht de
ronde deed dat hij, Beringer, de stenen zelf had
gemaakt, waardoor zijn goede naam op het spei stond,
spande hij een rechtszaak aan.
H e t proces
De verslagen van de rechtszaak werden in 1935
ontdekt door dr. Heinrich Kirchner. In 1726 (13 en 13
april en 1 1 juni) werden de drie jongens die door
Beringer waren aangesteld om stenen te zoeken,
ondervraagd. Niklaus Hehn (18 jaar) verklaarde dat
hij stenen heeft‘gezocht en gevonden, maar dat hij
niets met deze stenen heeft gedaan, hooguit een aantal
schdongemaakt.. Noch'hij, noch zijn broer Valentin (14
jaar) waren in Staat om dat soort stenen zelf te maken.
Valentin verklaarde hetzelfde.
Christian Zänger (17 jaar) verklaarde dat hij de
waarheid omtrent de stenen wist, en dat hij ze heeft
gezöcht en gevonden. Hij heeft niets aan de stenen
gedaan. Van heer Roderick heeft hij af en toe stenen
gekregen die hij aan Beringer moest geven. Hij was
erbij dat heer Roderick dergelijke stenen maakte. Uit
de verklaringen van Zänger blijkt dat Roderick en Von
Eckhart Beringer arrogant vonden en dat hij de
anderen verachtte.
Beringer werd gezuiverd. Zijn twee collega’s kwamen
er minder goed vanaf. Von Eckhart kon zijn werk niet
mder doen. Roderick verliet de universiteit,
gedwongen of vrijwillig, dat is niet helemaal duidelijk.
Beringer door de eeuwen heen
Balthasar Ehrhart schreef in 1727 al iets over de nog
steeds onzekere oorsprong van de figuurstenen van
Beringer. In 1752 noemde Johann Gesner Beringer
een bedrieger. Achtenzeventig jaar na de beschrijving
van Beringer publiceerde James Parkinson (1804) een
.boek, waarin hij zieh haast niet kan voorstellen dat
Beringer zieh heeft laten beetnemen. Hij spreekt over
een ’silly and cruel trick’.
Er zijn verschillende verklaringen geweest omtrent de
vervalsing. Het zou een streek van Studenten zijn
geweest, die hem tenslotte zijn eigen naam, volgens
anderen zijn portret, hebben laten vinden. Er zou
sprake zijn geweest van een ‘practical joke’ van een
aantal collega’s. Uit de verslagen van de rechtszaak
komt naar voren dat de daders geprikkeld waren door
Beringer’s arrogantie; een arrogantie die misschien
alleen vanuit hun eigen afgunst als zodanig werd
gezien.
In meer recente artikelen en boeken — zeker sinds de
publikatie van de Engelse vertaling van Beringer’s
proefschrift door Jahn en Woolf (19631’"- wordt het
beeid van.Beringer bijgesteld. Dr. J.H. Sypkens Smit
(in: Grondboor en Hamer) schrijft: ‘Hij was echt niet
de arme verdwaasde halfgeleerde waarvoor hij door
de eeuwen heen meer of minder is uitgekreten.’
Josef Weiss (1963) betoogt dat Beringer echte fossielen
zeer goed van deze figuustenen wist te onderscheiden.
Beringer twijfelde dan 00k over de uiteindelijke
oorsprong. Weiss beweert dat de mensen die met
Beringer de heuvel op gingen de vervalsers waren,
maar in de tekst van Beringer wordt nergens expliciet
verwezen naar de identiteit van deze mensen. Weiss
haalt nog een brief aan van Von Eckhart, geschreven
23 maart 1727, waarin deze loochent wat hem tijdens
de rechtszaak ten laste is gelegd. Hij doet voorkomen
alsof hij van niets weet.
Een interessant artikel is dat van Jon M. Mallatt
(1982), aangezien hij uitgebreid in gaat op het
mogelijke wereldbeeld van de vervalser. Volgens
Mallatt representeren de figuurstenen een
zestiende-eeuws Neoplatonisch beeid van fossielen.(8)
Hij toont aan dat de vervalsingen van Roderick in vier
categorieen zijp te verdelen: hemellichamen,
12 VijfLiigensteine uit
Teyfers Museum rond
de twee edities van
Beringer’s dissertatie
gegroepeerd. De
‘salamander’
linksonder komt
overeen met het
afgebeelde exemptaar.