
8 Titelhlad
Lithographie
Wirceburgensis, cditie
,767 (bibl. Teylers
Museum).
9 Op deze gravure is
allegorisch verbeeld
hoe rijk de vindplaals
met de Lügensteine
was. Helemaal
bovenaan, als in een
monstrans, is de eerst
gevonden Lügenslein
a/geheeld.
D. JOANNIS BARTHOLOMÆI
ADAMI BERINGER,
PHILOSOPHIE FT M£DICIX£ noCTOlUS IN ALMA EOO - FRANCICA
WJRCSBURGEN&CM ÜNJVERSJTATS PROFESSORIS PURL. OROIX.
FACULT. MEDICS ASSESSORiS, REVSREN'DlSsttU ET CELSJSSIMI
KïiNVÎPiS WIKCLRURGEKStS CON'SJUAMJ. ET ARCHJATRl, AULA, NEC SON
i'KiNaf:M.is m a nm i 0». xoEtutrM e t ci.erscorum , a c u m m
HÔ5HTAUS JVUAHaEI PRS4Û LOCO MEDIO,
LITHOGRAPHIA
WIRCEBURGENSIS,
DUCENTIS LAPIDUM FIGURATORUM,
A
POTIOR!, INSECnFORMRIM;
PRODK3ÏOSIS IMAGiNIBUS
EXÔRNÀTA.
E m T IO SECONDA.
F R A K C O F U R T ! e t L I P S IÆ .
Am> TOB1AM GOE8HARDT, Bwï.sokiUlM B«am*CEB«M
*T WJSOEW8GWISSM, 17 6 7 .
Op 31 mei 1725 werden een aantal stenen met
figuren opgegraven. Drie hiervan werden direkt aan
dr. Beringer gegeven. Een droeg een afbeelding van de
zon met zijn stralen,de andere twee afbeeldingen van
iets dat op wormen leek.
In zijn inleiding schrijft Beringer dat de lithografie uit
de titel werd beoefend door lithologen
(steenkundigen). Hieronder verstond hij niet alleen
‘juweliers’ (mineralogen), maar 00k zij die de
‘verbazingwekkende afzetting van gevormde stenen’
opgroeven (paleontologen). Deze stenen waren vaak
beter ontworpen dan Phidias (4) zou kunnen. Naast
deze stenen met afbeeldingen groeven ze 00k de echte
lichamen op van vissen, vee en andere vierpotigen,
zelfs van mensen; abdeze lichamen waren versteend
alsof ze de verstenende blik van Medusa hadden
aanschouwd. Beringer maakt verder melding van zijn
privekabinet met voorwerpen van bijna alle kusten
van Europa, maar nog niet uit zijn eigen land. Hij
schrijft echter dat hij er van overtuigd was dat deze
nog eens zouden komen. Hij werd niet teleurgesteld,
want door ‘een slag van de Goddelijke
Voorzienigheid, welk ik dank en aanbid op mijn
knieen, heeft een berg welke ik regelmatig in het
verleden had onderzocht, maar nooit nauwkeurig, een
schat onthuld, eerst spaarzagm verstrooid aan de
oppervlakte, daarna toen men de toevlucht had
genomen tot graven, bracht het zelfs meer voort in hei
binnenste (...).’(5) Er werden met name planten en
dieren gevonden, afbeeldingen van zon en sterren en
tabletten met Latijnse, Arabische en Hebreeuwse
tekens. Sommige van de figuren waren zo uitgewerkt
dat veel erudiete geleerden en illustere literatoren
vermoedden dat er sprake was van bedrog, dat de
stenen niet echt waren, zoals bekend was van de
munterij, waar vervalsers uit hebzucht opereerden.
Beringer nam daarop een aantal van deze geleerden
mee de heuvel op en daar groeven ze met hun eigen
handen die veelbetekenende zinnebeeiden van
natuurlijke zaken op. Hij kreeg onmiddellijk bijval var
deze mannen. Zijn inspanningen en onophoudelijke
pogingen gedurende vele jaren werden eindelijk goed
gemaakt, met rente, door deze aardse schatten.
Op de frontispice van Lithographie? is een
geabstraheerde voorstelling te zien van de heuvel waai
de figuurstenen zijn gevonden. De heuvel is bezaaid
met ‘fossielen’ die voor het oprapen liggen. Omdat
iaek~%Gf&micli atäf
t a b r u t v * I
le u h e n b e r i} { J ~ '‘
Æ e r s h m t / h tC * jÆ t FZ f f * G e r t th a u fe tiS Æ m sag
J& tn b a u o Jp L I IM .
„ Ä Ä i i B Ö - J f S p j J '
W^oläcshmtfm, £u£tzhtm Ç Î É
jen Üblekihiutm.
n t t& f a t f h d r
uiteerllopende afkomst, de een echt, de ander onecht
en kunstmätig, op deze piek vermengd? Als Beringer
zieh dit afvraagt, lijkt hij andere (ongelovige) geleerden
inconsequentie te verwijten, want waarom zou men
een deel echt, natuurlijk vinden en een ander deel
kunstmätig?
Beringer verwijst naar Helwing, een eminente
lithograaf, die in zijn Lithographia Angerburgica {1717)
een versteningsproces beschrijft. Volgens Beringer is
er een duidelijke overeenkomst. Helwing herkent de
door hem gevonden versteende lichamen als werken
van de natuur, ondanks dat hij zelf uit
nieuwsgierigheid een aantal van dergelijke stenen
heeft gemaakt.
Beringer sfhrijft: ‘U wilt dan toch niet onze
versteningen verwijderen uit de gelederen van
Natuur’s resultaten, alleen maar omdat de hand van
onze tegenstanders met hun messen er een aantal
gelijkenden hebben gemaakt, niet uit
nieuwsgierigheid, maar om te bedriegen.’(6)
Hij vraagt zieh af of niet geconcludeerd dient te
worden dat er vele steensoorten zijn (o.a. edelstenen,
marmer, ma|naat, piriet) en of de figuurstenen daar
niet bij hören?
Aan het eind van hoofdstuk X III schrijft Beringer:
‘Hier beeindig ik mijn pleidooi. Ik heb vrijwillig mijn
afbeeldingen voorgelegd aan het kritisch onderzoek
vari wijze mannen, verlangend hun oordeel te hören,
liever dan dat ik mijn eigen oordeel in dit totaal
nieüw en veel ter sprake gebracht vraagstuk
verkondig.’(7) Hij hoopte inzicht te krijgen van andere
geleerden in deze controversiele zaak. Hij was er van
overtuigd dat illustere lithografen een antwoord
zouden kunnen geven op de zowel duistere als
ongewone zaak.
Uit deze passage blijkt duidelijk dat Beringer de
oorsprong van de stenen nergens aan toe wil schrijven
zonder andere geleerden de gelegenheid te geven hun
mening.te formuleren. Hij is uitermate voorzichtig. Dit
komt 00k naar voren bij lezing van de verschillende
hoofdstukken waarin hij allerlei theorieen over
ontstaan en aard van fossielen bespreekt. Al deze
theorieen verwerpt hij stelselmatig, niets lijkt van
toepassing op zijn figuurstenen.
Hoewel Beringer in zijn inleiding vertelt dat hij met
collega’s de berg op is geweest, zijn de meeste
figuurstenen gevonden door drie jongens die hij
opdracht had gegeven verder te zoeken, nadat hem de
eerste stenen waren gebracht.
Op een gegeven moment is Beringer erachter
gekomen dat de figuurstenen die hij sinds mei 1725
had gekocht, vervalsingen waren. Hoe hij dit heeft
ontdekt zullen we nooit weten. Misschien heeft hij
inderdaad, zoals vaak wordt verteld, een steen
gevonden met daarop zijn naam. Waarschijnlijker is
Beringer het heeft over opgraven, mag het duidelijk
zijn dat hier wordt verwezen naar de rijkdom van de
heuvel en niet naar een werkelijke situatie waarin de
‘fossielen’ slechts hoeven te worden opgeraapt.
10 Op dit detail van Van hoofdstuk IV tot en met hoofdstuk XII lijkt
een kaart van Franken Beringer alle mogelijkheden de stenen toe te schrijven
(OltenAtlas 1756) ligi aan natuurlijke oorzaken te hebben afgewezen.
Würzburg linksboven Aangezien hij ze 00k niet voor kunst aanziet, wordt
van bei midden. Op ca. het wel moeilijk de aard van de stenen aan te wijzen.
10 km. afsiand In hoofdstuk XIII probeert hij dan de oorsprong van
(zuidoosielijk) ligt de stenen toe te schrijven aan de natuurlijke gang van
Eibelstadt waarvlakbij zaken. In dezelfde heuvel waren 00k mossels, slakken
de heuvel met de en ammonieten gevonden; deze werden wel gezien als
Lügensteine te vinden natuurlijk. Beringer vraagt zieh af of de figuurstenen
wasjcoll. Teylers dan toe geschreven moeten worden aan stiefmoeder
Museum).1 Kunst. En wie heeft deze nakomelingen van zo
* J& tu d e n t k d fy s k
rfföm m , „ r •*
9 o Jh p b a ch
m VFU9N
Wer sieben. u& N ß **.
¿¡uexen M u h lh azu j
'-euXeütrfe*_
r£- * Juetershau jeri:
’kt É e f e n â ia l j
JSckth au sen Smiderhsfm fJ