
5 Het wapert van
Pieter Teyler van der
Wulst, detail van
plafond in de
aquarellenzaal (foto T.
van der Heijde).
het midden de negentiende-eeuwse versie van het
wapen van Pieter Teyler van der Hulst. Het hele
omament heeft een gouden achtergrond. De rest van
het plafond is effen grijsbeige geschilderd.
In januari 1886 werden de reeds aanwezige kästen in
het ‘Prentkabinet’ schoongemaakt en de roosters rood
gelakt door de Haarlemse huis- en decoratieschilder
J.W. Veldheer (TSA 718). Voor het nieuwe meubilair
en de Stoffering deed Schölten een beroep op het
Rotterdamse bedrijf C.H. Eckhart. In 1842 was deze
meubelfabriek door C.H. Eckhart opgericht (1).
Volgens het briefhoofd van de, in het Teylers Stichting
Archief bewaarde, rekeningen maakte deze
‘stoomfabriek’ vergulde en gepolychromeerde
spiegellijsten, meubelen en versieringen voor het inen
uitwendige van gebouwen, met toepassing van
schilder- en beeldhouwkunst. Daarnaast handelde
Eckhart onder meer in Frans Spiegelglas en
meubelstoffen (TSA 717-720). De bloei van het bedrijf
volgde enkele jaren later: in 1889 was de fabriek
vertegenwoordigd op de Parijse wereldtentoonstelling.
Tot client kon men dat jaar de Koninklijke Porselein-
en Aardewerkfabriek ‘Rozenburg’ in Den Haag
rekenen. In opdracht van het Koninklijk Huis werden
vertrekkenin Paleis Noordeinde in 1895/96 ingericht
en in 1899 het Koninklijk Huisarchief. Na de
eeuwwisseling associeerde C.H. Eckhart N.V. zieh met
PJ.H. Cuypers’ Atelier voor Decoratieve Kunst, Het
Huis te Amsterdam. Vanaf 1929 mocht het bedrijf
zieh Hofleverancier noemen. De période tot de
tweede wereldoorlog was zeer succesvol: opdrachten
werden uitgevoerd voor universiteiten, ministeries en
het Koninklijk Huis. Vrijwel alle provinciehuizen, met
uitzondering van Utrecht en Haarlem, werden
ingericht, maar bijvoorbeeld 00k de Koninklijke
Bibliotheek te Den Haag. In tegenstelling tot de
Haagse meubelfabriek Horrix zijn van C.H. Eckhart
geen meubelontwerpen bewaard gebleven; in de
tweede wereldoorlog is het bedrijfsarchief verloren
gegaan.
In de loop van januari 1886 richtte C.H. Eckhart de
‘Teekeningenzaal’ in. De rekening van 31 januari is
uiterst gedetailleerd (TSA 71.7). De kästen werden
bespannen met 108 meter in banen genaaide
‘Karamanch’ (à f 1.10) en afgebiesd met 120 meter
wollen kabel (à f 0,45). De vensterwand werd voorzien
van 17.50 meter ‘petit point carré brique’ (à f 6,75): dit
materiaal is zij het in zeer siechte staat — riog in
situ. Met het overschot van de ‘point carré’ werden
drie raamhorren bespannen (f 8,15). Het aanbrengen
van de wandbespanning kostte aan arbeidsloon en
materiaal f 55,20. De reis- en verblijfkosten en de
huur van een vrachtwagen kwam op f 34,20. Om de
tekeningen te beschermen tegen daglicht werden drie
stel gordijnen aangebracht. Ze waren gemaakt uit
56,50 meter eerste kwaliteit ‘Satin Levantiné vieux
rouge’ (à f 5,“ ) en hadden 6 gordijnkoorden van wol
en zijde (à f 2,25)]. Het maakloon met fournituren
kwam op f 17,80. De gordijnen werden voorzien van
koperen katrolletjes en aan een ijzeren roe
opgehangen (totaal f 31,98).
Ook de vloerbedekking, 62,55 tn2 linoléum (à f 2,70)
met 35 m2 randmotief (à f 1,75), werd door Eckhart
geleverd en op 40 m2 onderlinnen (à f 0,45) gelegd.
Het arbeidsloon bedroeg f 22,60 en de transport- en
verblijfkosten f 20,10. Het linoléum imiteerde een
parketvloer. Overigens ligt een klein stukje hiervan
nog in het portaaltje vöör de Ovale Zaal.
Daarnaast leverde het bedrijf in totaal 5 2 blank eiken
en aan de voorzijde vergulde aquarellenlijsten,
respectievelijk in vier formaten die in prijs variëerden
van f 9 s tot f 17,25 per stuk. Opmerkelijk is dat ook
het ophangen van de lijsten, met behulp van vijftig
meter Alexanderkoord (à f 13,60), door een
medewerker van C.H. Eckhart werd verzorgd.
Het pronkstuk van de Aquarellenzaal was echter
ongetwijfeld de rijkgesneden, met ramskoppen,
guirlandes en de wapens van Haarlem, Teyler en Sint
Lucas versierde kunstportefeuille standaard in Italiaans
notenhout. De voet van dit unieke meubel was rijk
gebeeldhouwd volgens teekening. Aan deze draaibare
standaard kunnen 20 bladen worden gehangen. In
ieder blad kunnen aan twee zijden één à twee
tekeningen worden getoond. De toepassélijke
decoratie, motieven die gedeeltelijk ook in het
plafond terugkomen, en het zeer specialistische
meubel zelf, doen veronderstellen dat Schölten in het
ontwerp de hand heeft gehad. De standaard was met
een kostprijs van f 1.145,45 een zeer duur objekt en
het vervoer en opstellen ter plaatse kostte
daarenboven f 26,43.
Drie maanden later, op 27 maart 1886, leverde
Eckhart aan Schölten Een groote tafelgenre Louis XVI,
ital. notenhout in de was, met rijk snijwerk het blad 160 x
95 met roodbruin laken & eene doorschuivende lade
à f 160,—, Het lag enigszins voor de hand om voor de
Lodewijk XVI-stijl te kiezen. In de eerste plaats is de
aangrenzende, door Leendert Viervant in 1782
ontworpen, Ovale Zaal één van de mooiste
voorbeelden in Nederland van een neo-classicistisch
intérieur. Daarnaast was er bovendien een zeer
Hollandse reden: de tafel paste zo bij de,
waarschijnlijk, reeds in het Fundatiehuis aanwezige set
(12 stuks) Haarlemse stoelen bekleed met rood trijp
daterend uit de late i8de-eeuw (2). De période
1850-1895 werd gekenmerkt door het historisme,
gekarakteriseerd door de zogenaamde neo-stijlen.
Meubelen konden zowel exacte kopieën zijn
(stijlmeubelen), als heel vrije interpretaties (genre) van
de gotiek, renaissance of rococo-meubelen. Vanaf
1870 kwam het genre Lodewijk XVI in Nederland in
de mode, nadat keizerin Eugénie (1826-1920) de stijl
rond 1865 in Frankrijk had doen herleven (3).
Zowel de aquarellenlijsten als de standaard worden
nog regelmatig gebruikt bij tentoonstellingen in de
Eerste Schilderijenzaal. Aan de standaard worden nu
in het algemeen maximaal siechts een zeventäl bladen
gehangen. De schrijftafel Staat nog steeds in de
Aquarellenzaal.
In totaal werd aan de firma Eckhart voor de inrichting
van de Aquarellenzaal f 3.042,17 betaald. Directeuren
moeten zeer tevreden zijn geweest met het resultaat:
Schölten werd voor zijn inspanningen bij de inrichting
op 2 april 1886 beloond met de royale som van f
1.000,— (TSA 11, fol. 72) en aan Eckhart werd in de
winter van 1887-88 de inrichting van het
penningenkabinet gegund. De rekeningen hiervoor
bedroegen een kleine f 3.000,—. In 1893/94
vervaardigde de firma Eckhart opnieuw
museummeubilair: dit maal voor het Rijksmuseum
Meermanno-Westreenianum te Den Haag (4).
De tentoonstellingen van tekeningen
Dankzij de bewaard gebleven aantekeningen van
Schölten is precies bekend welke tekeningen hij vanaf
1 maart 1886 tentoonstelde (TSA 147c). Na het
overlijden van Schölten in 1906 noteerde ook diens
opvolger, Johannes Frederik Hulk Jr (1855-1913), tot
1911 de tentoongestelde bladen.
Er wordt in deze notitie een onderscheid gemaakt
tussen ’oude meesters’ en ’moderne teekeningen’. Het
betreff voornamelijk bladen van Nederlandse
kunstenaars. De beroemde Italiaanse tekeningen
werden waarschijnlijk, zoals de foto lijkt te illustreren,
vanuit de portfolio aan tafel op de hand bekeken. De
oude meesters omvatten niet alleen de maniërist
Hendrik Goltzius maar ook de achttiende-eeuwers
Jacob de Wit en Cornelis Troost. Een ander blad van
Troost treffen we echter aan onder de moderne
tekeningen en ook een blad destijds op naam van
Anna Maria Sybilla Merian, een laat
zeventiende-eeuwse kunstenaar. Deze bevinden zieh
in het gezelschap van aquarellen van destijds waarlijk