
moderne kunstenaars als Bosboom, Israels, Mauve,
Mesdag, Rochussen, Ronner-Knip, Springer en
Weissenbruch. Afgaande op de bewaard gebleven foto
is het waarschijnlijk dat de moderne bladen in de
lijsten längs de wanden tentoongesteld werden -
vermoedelijk niet zonder reden als aquarellenlijsten
omschreven in de rekeningifS en dat de oude
tekeningen uitsluitend in de standaard getoond
werden. De naam ‘Aquarellenzaal’ dateert ongetwijfeld
uit deze periode en illustreert dat de ruimte
gedomineerd werd door de semi-permanent
geexposeerde negentiende-eeuwse aquarellen. De
tekeningen werden naar moderne maatstaf zeer lang
aaneengesloten tentoongesteld, varierend van negen
maanden tot drie jaar. Een groot aantal van de in 1886
opgehangen werken werd bovendien niet gewisseid.
Op de foto zijn längs de wand aquarellen van onder
anderen Bosboom (4), Schelfhout (10), Van Os (19) en
Eerelman (12) herkenbaar en in de standaard twee
tekeningen van Rembrandt (29 en 30). Deze bladen
werden reeds in 1886 op de eerste tentoonstelling
getoond. De foto is echter in de periode 1892-5
gemaakt, de enige jaren waarin 00k het stilleven van
Van der Haas (8) geexposeerd werd. Verondersteld
moet worden dat de aquarellen meestal beschermd
werden tegen het licht door middel van de gordijnen
die voor de nissen hingen; bovendien kon de ruimte
dankzij luiken volledig verduisterd worden. De oude
tekeningen werden aanvankelijk uitsluitend in de
standaard getoond. Nadat in 1893 een tweede
schilderijenzaal aan de eerste was gebouwd, werd de
verbindende ruimte ingericht als prentenkabinetje.
Hier worden achter glas niet-ingelijste tekeningen en
prenten, tegen het daglicht beschermd door
gordijntjes, tentoongesteld. De expositiecapaciteit kan
desgewenst worden vergroot door het bevestigen van
een tiental bladen behorende bij de standaard in de
Aquarellenzaal. Deze ruimte Staat 00k wel bekend als
Italianenzaaltje waaruit zou kunnen worden
geconcludeerd dat hier in het verleden de Italiaanse
tekeningen regelmatig werden getoond. Pas vanaf april
1911 is sprake van een tekeningententoonstelling in de
‘schilderijzaaP
En weer tentoonstellingen...
Inmiddels is meer dan een eeuw voorbijgegaan en
wederom is sprake van een nieuw te bouwen vleugel
aan Teylers Museunj. De architect Hubert-Jan
Henket, winnaar van de vorig jaar uitgeschreven
architectuurprijsvraag, tekent inmiddels een voorlopig
ontwerp. De werkruimte van de kunsthistorische staf
en de depots voor tekeningen, prenten en schilderijen
zullen in het verbouwde Zegelwaarden onderdak
krijgen. Het ligt in de bedoeling de Aquarellenzaal
opnieuw in te richten als ruimte voor wisselende
tentoonstellingen van tekeningen en prenten. De zaal
zal aan alle moderne eisen wat betreft klimatologie en
lichtvoorziening voldoen. Ideaal zou zijn als de
Aquarellenzaal zoveel mogelijk in haar oude luister
wordt hersteld.
Renske E. Jellema
Noten
1. Schriftelijke mededeling Eckhart B.V., Rotterdam.
J.M.W. van Voorst tot Voorst noemt in ‘De
Nederlandse meubelindustrie in de negentiende
eeuw’, in: De negentiende Eeuw 13 (1989), p. 157, het
jaartal 1877 als ontstaansdatum van de meubelfabriek
van ‘Eckhart en Zoon’.
2. R. Baarsen, in tentxat. EdeleEenvoud 1765-1800
(Haarlem, Frans Halsmuseum/Teylers Museum),
Zwolle 1989, nr. 120, afb. 127, meldt abusievelijk dat
de set uit tien stoelen bestaat.
3. J.M.W. van Voorst tot Voorst, Meubels in Nederland
1840-1900, Lochern 1979 (2 delen), deel 1, p. 64-65.
4. R.E.O. Ekkart en T. Martin, ‘De i9de-eeuwse
museuminrichting van het Rijksmuseum Meermanno
Westreenianum’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarhoek
1980 (31), Haarlem 1981, p. 508-524.
Liegende stenen
Dr. Beringer's Lügensteine
Teylers Museum bezit zes van de ongeveer tweeduizend gevonden
figuurstenen (1), die ooit in het bezit waren van dr. Johann Bartholomaeus
Adam Beringer (2). Deze zes stenen zijn te zien in vitrine 3 van de grote
fossielenzaal. Beringer heeft aan tweehonderd van de gevonden stenen een
proefschrift gewijd, dat als titel Lithographiae Wirceburgensis kreeg. Hoewel
we ons in dit artikel met name zullen richten op de geschiedenis van de
'figuurstenen' van Beringer, moet 00k iets over het boek worden gezegd.
In de achttiende eeuw zijn van deze dissertatie twee edities (1726 en 1767)
versehenen, die beide met een exemplaar in Teylers bibliotheek
vertegenwoordigd zijn. De titelpagina van de eerste druk (mei 1726) heeft als
auteurs Beringer en Georgius Ludovicus Hueber. De tweede editie (1767)
heeft alleen Beringer als auteur. De eerste editie bestaat uit een lange
opdracht, de tekst van de verhändeling en een door Hueber geschreven
aanhangsel met vijftig medische gevolgtrekkingen. In de tweede editie zijn de
opdracht en de gevolgtrekkingen weggelaten. Met alleen de eerste editie in
handen zou men denken dat Beringer en Hueber het boek samen hebben
geschreven. Bepaalde bronnen doen echter vermoeden dat de gevestigde
traditie van die tijd werd gevolgd. Dat hield in dat een kandidaat alleen kon
promoveren nadat hij de kosten van de wetenschappelijke publicaties van zijn
Professor, wiens meningen hij in ere moest houden, voor zijn rekening had
genomen. Hueber publiceerde en verdedigde als wäre het zijn eigen
dissertatie, Beringer's Litographiaee Wirceburgensis. Bovendien wordt in de
tweede editie Hueber niet meer als auteur genoemd. In populair
wetenschappelijke boeken, met name die over paleontologie, wordt Beringer
nogal eens afgeschilderd als een onderzoeker die geen verstand had van de
stenen waar hij zieh mee bezig hield.
Dit artikel wil laten zien dat Beringer een wetenschapper was die zieh zeer
voorzichtig heeft uitgelaten over bepaalde vondsten, die alle voörs en tegens
afwoog en uiteindelijk geen definitieve conclusie wilde geven.
7 Titelblad Beringer
Lithographiae Over het leven van Beringer is niet veel bekend. Een
Wirceburgensis, editie exact geboortejaar is niet geregistreerd. Men neemt
1726 (bibl. Teylers aan dat het rond 1667 moet zijn geweest. Overleden is
Museum). hij of op 1 1 april 1738, of in 1740. Zijn vader was
Johann Ludwig Beringer, professor aan de universiteit
van Würzburg. In 1693 slaagde Beringer voor zijn
laatste examen voor een medisch doctoraat en op 14
december 1694 werd hij benoemd tot ‘professor
quartus seu extraordinarius’ aan de universiteit van
Würzburg. In 1695 werd hij benoemd tot houder van
de botanische tuinen van de universiteit. In 1700 werd
hij bevorderd tot ‘professor Ordinarius’ en hoofd van
de Medische Faculteit, adviseur en hoofdgeneesheer
van Christoph Franz von Hutten, prins-bisschop van
Würzburg, en geneesheer-directeur van het Julian
Ziekenhuis. Voor zover bekend is hij zijn hele verdere
leven in Würzburg gebleven.
Beringer was een achttiende eeuwse geleerde en zoals
een meerderheid van de artsen en de godgeleerden
van zijn dagen was hij een ‘virtuoos’. Een virtuoos is
het best te vergelijken met een
amateurwetenschapper, iemand die naast zijn beroep,
en dat kan heel goed een wetenschappelijk beroep
zijn, zieh verdiepte in een of andere wetenschap. De
virtuosi speelden een niet onbelangrijke rol in het
wetenschappelijk onderzoek van de zeventiende en
achttiende eeuw, zoals bij voorbeeld geologen en
archeologen tegenwoordig 00k gebruik maken van de
diensten van amateurgeologen en -archeologen.
Als arts had hij een niet onaanzienlijke reputatie, maar
dit was hem niet voldoende. Hij begon zieh te
verdiepen in de Studie van ‘dingen die worden
opgegraven uit de aarde’, ofwel fossielen in de meest
letterlijke zin (opgegraven voorwerpen) (3). Hij was
met name geinteresseerd in figuurstenen.
Lithographiae Wirceburgensis
Het hierboven aangehaalde proefschrift uit 1726
bestaat naast een opdracht en een aanhangsel van
Hueber, uit een inleiding en veertien hoofdstukken
geschreven door Beringer. In hoofdstuk I bespreekt
hij de onderzoekers, die zieh al eerder met
figuurstenen hebben beziggehouden. In hoofdstuk II
beschrijft hij de plaats van de berg en de aard en
samenstelling van de opgegraven figuurstenen. De
hoofdstukken III tot en met XIII handelen over de
mogelijke herkomsten van figuurstenen. Hoofdstuk
XIV gaat in het kort over de afbeeldingen in het
proefschrift, die verder niet worden besproken.
LITHOGRAPH Ml
MRCEBURGENSIS,
DtlCENTIS LAPIDUM FIGQRATORUM.A POTIOR!
IHSECTEFQiMHIM, PRODIGIOUS MAGiiWB
SPECIMEN PRIM UM,
AUTHOmfAlE ET CONSENSU
IN C LY TA 5 F A C U L T A T JS MEDICAL
IN ALMA EOO-FRANCICA Wi RCEBURGENSItlM
U NIV ER S l TA T f i ,
P R E S I D E
PrxmdiS, Qar$rw & Ex$aii{jpm Vet Dwtm,
D. PANNE BARTHOLOMiEO
ADAMO BERINGER.
Phflofophlas St Mcdfcin» Do&orc, Ejusdemouc Profeffore
PafeL- QrifeirFacuk: Medic» h .t Decano &Seniore,REv£-
Ret©fauKt& Cstss saa PINClPiS Wirctteirgctrfk Coafifitrb.ifc
Ardwuro.AaJ*, nee non Principal» Scmmara DD. NoMeum
& Ctericoram, ac Magni Hoipitata
primo loco Medico,
Exittttev de time riguk Exxmrnku,
PRO SUPREMA DOCTORATOS MEDICI LAUREA,
aanexisque Privilcgiis rite coofeqoendis,
tm U CA LI TT E RATO fUlfct DISQUISITION I SUBMITTIT
GEORGIUS LUDOVICUS HUEBER
HcrbipoJcnfis, AA LL 8t Phiioidpht» Baccalaurcus,
Median* Candidatus.
IN CONSUETO AUDITORIO MEDICO,
Jtmt tt-DCCXkrt. Xmf, H^i,Oa
Proftac Wirceburgi apud Philippum Wilhelmum Fuggtrt,
BtbìiopoUm Aulico-Acadcmioim
Typ» Marci Arwoaii Eogmann, Uni«erfìt«k Taypgraphi.