i3 Plesioteuthis prisca
met inktzak uit de
lithografische kalksteen
van Solnhofen, coli
Teylers Museum.
bezoeken. Een dergelijk bezoek werd urgenter door
de dood van Dr. Jeletzky. Ik had namelijk de taak op
me genomen om zijn werk aan het hoofdstuk over
Coleoidea van de Treatise on invertebrate
paleontology af te maken (De ‘Treatise’ is een meer
dan 30 delen teilend standaardwerk voor
invertebratenpaleontologie, Vert.). Zo kwam ik in
februari 1990 in Teylers Museum terecht. Ik was
verrast, en uiteraard aangenaam verrast, om zoveel
interessant materiaal op het gebied van mijn eigen
specialisatie aan te treffen.
Zelfs voor Solnhofenfossielen zijn de inktvissen
bijzonder goed bewaard gebleven. Zowel spierweefsel
als schelpen zijn gefossiliseerd. De meest algemene
soort is pijlinktvis Plesiotheutis, welke ongeveer 30 cm
lang was en, althans in de vorm van het lichaam, sterk
op de recente Loligo lijkt. Dit wordt duidelijk getoond
door nos. 10269 en 10270. De centraal gelegen gladius
is goed te zien, en aan weerszijden zijn de Spieren van
de mantel zichtbaar. Deze spieren, gekarakteriseerd
door hun dwarse streping, zijn verbonden met het
zwaard. Hun microscopische structuur is vrijwel
identiek aan die van recente inktvissen. Hieruit valt af
te leiden dat de fossiele vertegenwoordigers net als de
recente dieren zieh konden voortbewegen door water
met kracht weg te spuiten (een ‘straalmotor’). Een
ander detail dat deze dieren met de recente soorten
gemeen hebben is de inktzak, welke 00k goed in dit
exemplaar te zien is. Zwakke afdrukken van de armen,
die gebruikt werden om prooidieren te grijpen, zijn
zichtbaar aan de voorzijde van het dier.
Een van de spannendste ontdekkingen tijdens mijn
bezoek was, dat resten van de maaginhoud in
Plesiotheutis herkend kunnen worden. Verscheidene
exemplaren (o.a. nos. 5545, 5980 en 13727) laten in de
buurt van de staart een klomp materiaal zien. Deze
blijkt bij nader onderzoek onder meer uit stukjes
schelp en vissebotten te bestaan. In de toekomst zal
het daarom mogelijk zijn om uit te zoeken op welke
prooidieren Plesiotheutis jaagde.Andere inktvissoorten
uit Solnhofen zijn 00k belangrijk. Een exemplaar van
Trachytheutis, waarbij een deel van het zachte weefsel
bewaard is gebleven (no. 6022), is bij mijn weten
uniek, omdat in dit exemplaar vinnen bij de staart
bewaard gebleven zijn. Deze vinnen zijn belangrijk om
te kunnen bepalen tot welk type inktvis Trachytheutis
behoorde (helaas waarschijnlijk een ander type dan ik
oorpronkelijk dacht). Een enorm groot gladius, zonder
zacht weefsel, die toebehoort aan het genus
Leptotheutis (no. 5973/4), werd in de aantekeningen
van Dr. Jeletzky beschreven als het mooiste exemplaar
dat hij ooit gezien had.De belemnieten zijn verwant
aan deze inktvissen. Belemnieten hadden zwemblazen
(net als de recente zeekat, Sepia). Twee exemplaren
tonen zeldzaam goed bewaard gebleven details,
waardoor de schelp met grote nauwkeurigheid
gereconstrueerd kan worden.
Al met al is de collectie coleoiden in Teylers Museum
buitengewoon belangrijk voor een ieder, die zieh met
deze interessante dieren bezig houdt.
Prof. Dr. D.T. Donovan
14 Leptoteuthis gigas HHHHHflflj
Meyer uit Solnhofen,
coll. Teylers Museum.