4 Rembrandt van Rijn
(1606-1669),
Landschap met brug
pen en penseel in bruin.
beeiden gegeven het belangrijkst: anatomische precisie
of stoffelijke detaillering kwamen op de tweede plaats.
Het is bekend dat Guercino etsen van Rembrandt
gezien en bewonderd heeft en dat een verzamelaar als
Don Antonio Ruffo, een Siciliaans edelman,
schilderijen van de twee meesters als pendanten in
zijn collectie had hangen. Tijdgenoten hadden
kennelijk reeds 00g voor de merkwaardige band
tussen de twee kunstenaars. Toch valt bij bestudering
van hun tekeningen op dat er 00k duidelijke
verschillen zijn aan te wijzen, verschillen die in
hoofdzaak een uitvloeisel zijn van de functie die hun
tekeningen hadden. Voor Rembrandt was tekenen een
manier om zijn fantasie te prikkelen en zijn vermögen
tot inventie van dramatische gegevens te oefenen. Veel
van zijn historische scènes ontstonden als
onafhankelijke kunstwerken, misschien als
lesmateriaal voor zijn leerlingen, en hebben geen
aanwijsbare relatie tot zijn schilderijen. Guercino
daarentegen gebruikte de tekening weliswaar 00k als
oefening, maar hij had daarbij meestal een
welomschreven doel voor ogen. De meeste van zijn
compositie-ontwerpen ontstonden namelijk als
voorbereiding op schilderijen die hem in opdracht
gegeven waren.
Dat functionele onderscheid tussen Italiaanse
ontwerpstudies en Hollandse zelfstandige tekeningen
geldt voor bijna alle zeventiende-eeuwse bladen in de
tentoonstelling. Het merendeel van de geëxposeerde
Italiaanse tekeningen kan in verband worden gebracht
met schilderijen, fresco’s of andere kunstwerken,
terwijl de Nederlandse tekeningen in veel gevallen op
zichzelf staande producten zijn, niet bedoeld als
voorbereiding voor een werk in een andere techniek.
Karakteristiek is het verschil tussen twee dierstudies,
de ene van een Italiaan, de andere van een
Nederlandse tijdgenoot. Guercino’s schets van een
kat, die te eten krijgt, volstaat met enkele snelle
aanduidingen van houding en anatomie, juist
voldoende om het motief in hoofdlijnen vast te
leggen, terwijl de door Cornelis Saftleven getekende
papegaai veel verder is uitgewerkt en zelfs door de
kunstenaar gesigneerd en gedateerd is. Gezien de
signatuur beschouwde Saftleven zijn tekening
kennelijk als een voltooid kunstwerk dat zonodig aan
verzamelaars verkocht kon worden. Guercino
daarentegen (en met hem vele andere Italiaanse
kunstenaars) was er slechts met grote moeite toe over
te halen, zijn tekeningen van de hand te doen. Ook in
andere gevallen blijkt dat Hollandse kunstenaars zieh
meer dan hun Italiaanse collega’s moeite getroostten
om hun tekeningen — zelfs wanneer het atelierstudies
betrof die in voorraad gehouden werden — een
uitgewerkt en aantrekkelijk aanzien te geven. Jacob
van Loo’s Studie van een zittende vrouw is
bijvoorbeeld veel verder uitgewerkt dan Lanfranco’s
vergelijkbare tekening, gebruikt voor een figuur in een
gewelfschildering. Kennelijk hadden Nederlandse
tekenaars een ander beeid van het doel van hun
tekeningen. In hoeverre die verschillen in functie
slechts een gevolg zijn van de afwijkende
marktverhoudingen in de twee landen —
vooraanstaande Italiaanse schilders werkten bijna
uitsluitend in opdracht, terwijl hun Hollandse
tijdgenoten voor een vrije markt werkten — of dat een
diepere reden gezöcht moet worden achter de zorg
voor detaillering en verfijning die Hollandse tekenaars
aan de dag legden, blijft vooralsnog een open vraag.
Desondanks is de vergelijking tussen de producten
van Nederlandse en Italiaanse tijdgenoten een van de
meest fascinerende aspecten van deze
tentoonstelling.Los van alle (kunst)historische
Problemen echter is het vooral de bedoeling van de
selectie geweest een aantal prominente tekenaars van
de zestiende en zeventiende eeuw met enkele van hun
beste werken te tonen. Tekeningen zijn kwetsbaar en
uitermate gevoelig voor de inwerking van het licht,
zodat zij slechts bij uitzondering tentoongesteld
kunnen worden. De tentoonstelling ‘Van Michelangelo
tot Rembrandt’ biedt dan ook een unieke gelegenheid
om enkele van de fraaiste tekeningen uit de
verzameling van het museum te bezichtigen.
Carel van Tuyll
De herontdekte kunstnalatenschap van
Augustijn Claterbos
Van 14 jlijfstot en met 30 September a.s. wordt in de eerste schilderijenzaal
van Teylers Museum een tentoonstelling gewijd aan het oeuvre van de
Haarlemse kunstenaar Augustijn Claterbos (1750-1828). De collectie werd
enkele jaren geleden bij zijn nazaten in rechte lijn ontdekt en ter bewerking
aan het museum afgestaan. De ruim driehonderd tekeningen uit zijn
nalatenschap geven een boeiend overzicht van opleiding tot zelfstandig werk.
Omdat zijn werk bijna twee eeuwen verborgen bleef, is er sprake van een
wäre ontdekking.Bij de tentoonstelling verschijnt een rijk geillustreerde
publicatie van de hand van B.C. Sliggers met een ten geleide door Dr. J.W.
Niemeijer, directeur van het Rijksprentenkabinet (prijs 29,50 gülden).
5 Augustijn Claterbos, Augustijn Claterbos komt er in de meeste
Hengelaars op kunstenaarslexica maar bekaaid af. De verstrekte
bruggetje, pen en informatie is vaak summier en soms onjuist, terwijl de
penseel in grijs, 1777. kunstenaarsbiografen Van Eijnden en Van der
Willigen in hun Gescbiedenis der Vaderlandsche
Schilderkunst het niet eens de moeite vonden om hem
te noemen. De kunsthistoricus Knoef was de eerste
die in de KunsthistorischeMededelingen (1948) wat
uitgebreider aan Claterbos aandacht schonk. Zijn
nieuwsgierigheid was geprikkeld door het feit dat de
naam van Claterbos voorkwam op een in 1806
opgestelde lijst door het Haagse
kunstenaarsgenootschap Pictura met de ‘beroemdste
schilders, teekenaars en graveerders die zieh thans in
het Koninkrijk Holland bevinden.’ Bij de
beschouwing van zijn oeuvre, enkele tekeningen en
gravures in het Haarlemse gemeente-archief en Teylers
Museum aldaar, kwam Knoef tot de conclusie dat het
niet terecht was geweest dat Pictura de kunstenaar
Claterbos op haar lijst had geplaatst.Alhoewel er zieh
momenteel meer werk van Claterbos in openbare
verzamelingen bevindt, was het bekende oeuvre toch
te beperkt van omvang om een monografie aan hem te
wijden. De (her)ontdekking van de nagenoeg complete
kunstnalatenschap van Augustijn Claterbos bij zijn
nazaten in rechte lijn rechtvaardigt nu een
rehabilitatie van deze kunstenaar. De ruim
driehonderd tekeningen die de periode vanaf zijn
jeugd, de academietijd tot op latere leeftijd bestrijken,
geven een goed beeid van zijn voornamelijk
landschappelijk oeuvre, waarin hij zieh schaart onder
zijn kunstbroeders Paul van Liender en Egbert van
Drielst. Zijn portretstudies, topografische tekeningen
en kopieen naar oude meesters geven tevens een
indruk van zijn veelzijdig kunnen.
Al in 1962 kwam Dr. J.W. Niemeijer, destijds
verbonden aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie in Den Haag, de collectie op het spoor,
maar de ontdekking werd toen niet in de
openbaarheid gebracht. Dat gebeurde wel in 1969
toen de paragnost Warner Tholen de
kunstverzameling ontdekte naar aanleiding van de
restauratie van het kasteel te Coevorden. Hij was door
een aannemer gevraagd op zoek te gaan naar een
afbeelding waarop de in 1832 afgebroken toren van
het kasteel stond. Dit in het kader van een eventuele
herbouw van de toren, waarvan alleen de
fundamenten en keldergewelven waren overgebleven.
De Rijksdienst voor de Monumentenzorg eiste een
originele afbeelding, anders stond men herbouw van
de toren niet toe. Door aanwijzingen van Tholen werd
de Claterbos-collectie ontdekt, waarin een tekening
werd gevonden die ‘de’ toren weergaf. De combinatie
van fundamenten, archiefstukken en de afbeelding
was voor de Rijksdienst de aanleiding om onder
leiding van Corneille F. Janssen, directeur van het
Provinciaal Bureau voor de Monumentenzorg in
Drenthe, de herbouw van de toren te laten uitvoeren,
die in 1972 gereed kwam. Via laatstgenoemde kwam
de auteur de collectie van deze Haarlemse kunstenaar
in Drenthe op het spoor. Of de tekening inderdaad de
toren van het kasteel te Coevorden weergeeft, wat zou
betekenen dat Claterbos in Drenthe is geweest, komt
hierna nog ter sprake.
Augustijn Claterbos stamt uit een tamelijk welgestelde
Haarlemse familie. Vooral het huwelijk van zijn
overgrootvader Lucas Claterbos (1657-1718) met de
Haarlemse regentendochter Alida Steyn (1656-1687)
wijst op een zekere welstand. Zij was een kleindochter
van de Haarlemse burgemeester Jacob Steyn en
doch ter van Mr. Augustijn Steyn, advocaat en
secretaris van de Haarlemse Weeskamer, wiens
voornaam regelmatig in die van de familie Claterbos
zal opduiken. Mogelijk door deze verbintenis wist
Lucas Claterbos in 1686 als kassier aan de Bank van
Lening een aanstelling te krijgen, van welke instelling
zijn zwager Mr. Mattheus Steyn commissaris was. Na
een kortstondig huwelijk (1679-1687) overleed Alida
Steyn, waarop Lucas binnen een half jaar hertrouwde