Dergelijke tentoonstellingen zijn niet ongebruikelijk. leder jaar is er wel een of
ander belangrijk Europees prentenkabinet dat een keuze uit zijn
tekeningenbezit op verschillende plaatsen in het buitenland presenteert. Ook
Teylers Muséum heeft reeds eerder soortgelijke exposities buiten de grenzen
laten reizen. Meestal gaat het dan om een globaal overzicht van een museale
collectie, waarin aile périodes en scholen waaruit de verzameling werken
bezit, met een handvol voorbeelden vertegenwoordigd zijn. Zo besloeg
bijvoorbeeld de selectie die Teyler in 1970 naar Londen zond het tijdvak van
1400 tôt 1800 in een bonté mengeling van Italiaanse, Nederlandse, Vlaamse,
Franse en Duitse tekeningen. Ook de in 1972 in het Louvre geëxposeerde
groep was volgens eenzelfde principe geselecteerd. Ditmaal echter heeft het
muséum, in overleg met onze Amerikaanse collega's, een ander uitgangspunt
gekozen. Daarbij is uitgegaan van de specifieke sterke punten van de
verzameling die in Teylers Muséum bewaard wordt.
I Hendrick Golizius Die ‘sterke punten’ zijn, zoals bekend, de Italiaanse
(1558-1617), DeTiber, tekeningen en de bladen van Hollandse kunstenaars
zwart en wit krijt op uit de zeventiende eeuw.
blauwpapier Dank zij de aankoop van een deel van de
Odescalchi-collectie in 1790 beschikt het museum
over een belangrijke verzameling Italiaanse
tekeningen, waarin enkele van de belangrijkste
zestiende- en zeventiende-eeuwse Italiaanse
kunstenaars uitmuntend vertegenwoordigd zijn.
Allereerst natuurlijk Michelangelo, maar ook van
meesters als Rafaël, Giulio Romano, Guercino, Pietro
da Cortona en Salvator Rosa zijn talrijke tekeningen in
de verzameling aanwezig, evenals van de in Rome
gevestigde Fransman Claude Lorrain. Anderzijds heeft
het museum een bijzonder fraaie collectie
Nederlandse zeventiende-eeuwse tekeningen, die in
de loop van tweehonderd jaar is opgebouwd door de
opeenvolgende conservatoren. Ook daarin zijn
bepaalde kunstenaars beter dan gebruikelijk
vertegenwoordigd. Men denke bijvoorbeeld aan
Hendrick Goltzius, Avercamp en Adriaen van Ostade.
Rond dergelijke hoogtepunten uit de collectie is de
tentoonstelling ‘Van Michelangelo tot Rembrandt’
samengesteld.
Uitgangspunt bij de selectie was, dat de getoonde
tekeningen onderling méér gemeen moesten hebben
dan louter het feit, dat ze alle in Haarlem bewaard
worden. Daarom is er om te beginnen voor gekozen,
grotere groepen tekeningen van enkele van de
genoemde kunstenaars te tonen: Michelangelo, Rafaël
en Rembrandt zijn ieder met vier bladen aanwezig,
Guercino en Claude Lorrain met negen, en Goltzius
met tien tekeningen. Waar mogelijk zijn vervolgens,
rond deze centrale kunstenaars, werken van hun
leerlingen, navolgers of tijdgenoten gerangschikt,
zodat de ‘topstukken’ niet in het luchtledig blijven
hangen maar in hun historische en artistieke context
geplaatst worden. De verwachting was, dat de
tekeningen van de ‘gròte meester’ en die van diens
tijdgenoten elkaar zouden versterken en
verduidelijken.
Rond de tentoongestelde tekeningen van Rafaël zijn
bladen van diens leerlingen te zien: van Giulio
Romano, Gianfrancesco Penni en Tommaso Vincidor,
die ieder op hun beurt bepaalde aspecten van Rafaël’s
invloed belichten. Michelangelo had, in tegenstelling
tot zijn tijdgenoot en rivaal Rafaël, geen leerlingen. Hij
duldde nauwelijks pottekijkers in zijn atelier en heeft
dan ook geen belangrijke kunstenaars opgeleid.
Desondanks is zijn werk van enorme invloed geweest.
De tentoonstelling laat dit zien aan de hand van
studies van enkele kunstenaars die onder zijn invloed
stonden, zoals Battista Franco, Pellegrino Tibaldi en
Daniele da Volterra. Deze laatste was één van de
weinige naaste vrienden van de Florentijnse meester
en hij werd door Michelangelo herhaaldelijk met
schetsen terzijde gestaan bij zijn onafhankelijke
opdrachten. Een dergelijk blad met voor Daniele
gemaakte studies is in de tentoonstelling opgenomen.
Op zijn beurt maakte Daniele da Volterra een prächtig
portret van de bejaarde Michelangelo, dat hij
gebruikte in een fresco in de Trinità dei Monti in
Rome. De portrettekening werd later door koningin
Christina verworven en is eveneens in de
tentoonstelling te zien.Een tiental tekeningen van de
Haarlemse kunstenaar Hendrick Goltzius vormt als
3 Pierfrancesco Mola
(1612-1666),
Musicerend paar, pen
en penseel in bruin.
het ware een mini-expositie binnen de tentoonstelling.
Goltzius markeert er de overgang van de zestiende
naar de zeventiende eeuw, van Italie naar het
noorden.
De reis die hij in i59o-’9i naar Rome maakte had
grote gevolgen voor Goltzius’ ontwikkeling. Tijdens
dat verblijf, dat minstens een half jaar duurde, liet hij,
onder invloed van de in Rome aanwezige
kunstwerken, de maniéristische stijl die hij tot
dusverre gehanteerd had los en maakte hij zieh een
meer klassieke vormentaal eigen. Dit bereikte hij
onder andere door nauwkeurige tekeningen te maken
van een groot aantal van de beroemdste klassieke
beeldhouwwerken. Enkele voorbeelden daarvan zijn
in de tentoonstelling te bewonderen.
In de werken die Goltzius na terugkeer in Haarlem
maakte, luidde hij de Hollandse Gouden Eeuw in. Zo
gaf hij in zijn beroemde tekening van een bij Katwijk
aangespoelde potvis als eerste een naturalistisch
Hollands strandgezicht weer. Op zulke voorbeelden
bouwde de eerste genera tie Nederlandse
landschapsschilders, waartoe Esaias van de Velde en
Jan van Goyen behoorden, voort. Van beiden zijn
kenmerkende tekeningen in de tentoonstelling te
bezichtigen. Zeventiende-eeuwse tekeningen, van
Nederlandse en Italiaanse kunstenaars, beslaan het
grootste deel van de tentoonstelling.
Ook hier zijn bepaalde kunstenaars gekozen die, als
waren zij planeten, het middelpunt vormen van een
constellatie van andere sterren. Rond de Bolognees
Guercino zijn bijvoorbeeld bladen van zijn tijd- en
streekgenoten Reni, Domenichino en Lanfranco tè
zien. Rembrandt’s tekeningen zijn omgeven door
werken van enkelen van de vele jongere kunstenaars
die hij heeft opgeleid. Naast werken van Adriaen van
Ostade ziet men andere genre-tekeningen van
Avercamp, Both, Saftleven en Berchem. Rond de
landschapstekeningen van Claude ziet men
figuurstudies van zijn Romeinse tijdgenoten Pietro da
Cortona, Pierfrancesco Mola, Salvator Rosa en diverse
anderen, maar ook tekeningen van Nederlanders die
een tijdlang in Rome verbleven, zoals Bartholomeus
Breenbergh en Jan Both.
De wisselwerking tussen Italie en de Nederlanden,
die bij Goltzius al zichtbaar werd, is in de
tentoonstelling vooral aanschouwelijk in de ruime
selectie landschapstekeningen. Centraal Staat daarbij
Claude Lorrain, de belangrijkste zeventiende-eeuwse
landschapskunstenaar bezuiden de Alpen. Diens
prächtige gezichten in de Campagna, voi zonlicht en
wärmte, leveren een boeiend contrast met de
Nederlandse landschapstraditie, zoals die in
tekeningen van onder anderen Avercamp, Cuyp,
Ruisdael en Köninck naär voren komt. Welke invloed
Italie en het Italiaanse landschap op noordelijke
kunstenaars gehad hebben, spreekt uit de voor de
tentoonstelling gekozen bladen van Van Laer,
im ' \>
Breenbergh, Berchem en Both. Omgekeerd is
Breenbergh een belangrijk voorbeeld geweest voor de
jonge Claude, en heeft deze laatste samen met Pieter
van Laer in de open lucht in het Romeinse landschap
gewerkt. Dergelijke natuurstudies, ontstaan tijdens de
tochten die de jeugdige Claude met Van Laer en
enkele andere vrienden in de buurt van Tivoli maakte,
behoren tot zijn boeiendste en meest spontane
tekeningen.
De meest fascinerende vergelijking tussen Italiaanse
en Nederlandse barok-tekeningen waartoe de
tentoonstelling aanleiding geeft is misschien wel die
tussen Guercino en Rembrandt. Beiden waren
geboren tekenaars, die snel en virtuoos hun ideeën op
papier wisten te zetten. Pen en bruine inkt, soms
verlevendigd met penseelwassingen van wisselende
intensiteit, waren voor beiden de favoriete
tekenmiddelen. Beiden bestreken in hun tekeningen
een breed scala aan onderwerpen: van studies van een
enkele figuur, via compositiestudies voor religieuze of
historische scènes, tot karikaturen, dierstudies en
landschappen.
Bij vergelijking valt op dat deze twee tijdgenoten, die
ver uiteen leefden en elkaar nooit ontmoet hebben,
desondanks in hun werk in enkele opzichten treffende
overeenkomsten vertonen, vooral in hun
onovertroffen doeltreffende schetstrant en in de
virtuoze manier waarop zij hun tekenpen wisten te
gebruiken.
Voor beiden was de dramatische lading^an het uit te