
heeft uitgezocht. Samen met de andere studies kan de
ontstaansgeschiedenis van het schilderij nu verder worden
onderzocht.
Men zou de tekeningen kunnen onderscheiden in drie typen:
ten eerste de olieverfschets, met dezelfde afmetin-
gen als het schilderij en alleen in de figuurtjes op de ach-
tergrond kleine afwijkingen (4); vervolgens twee geaqua-
relleerde bladen, met portretten van de professoren (de
tekening in Teyler is hier een van) en tenslotte vijf zwart
krijt-studies. De laatste geven volledige figuren te zien
(geen portretten) met vooral aandacht voor lichaamsver-
houdingen en de toga’s.(5) Naar het inzicht van Lubbers
heeft Van der Waay deze tekeningen bij verschillende ge-
legenheden gemaakt en later samengvoegd voor het
schilderij.
ym
Afb.18. De hoogleraren Kan, Karsten en Bellaar Spruyt, zwart krijt,
40.5 x 24.7 cm.
Twee van de zwart krijt-bladen komen overeen met het
grootste deel van de kop van de hooglerarenstoet op het
schilderij (afb. 17 en 18). Deze stammen waarschijnlijk
uit 1893. Aan de hand van het schilderij, waarop de figuren
herkenbaar zijn, identificeert Lubbers de professoren
op de schetsen als: J.MJ. Valeton, W. Stoeder, C.M.
Kan, H.T. Karsten en C. Bellaar Spruyt. Uitgezonderd de
wis- en natuurkundige Stoeder uitsluitend hoogleraren
van de faculteit der letteren. Lubbers suggereert dat Van
der Waay deze schetsen heeft gemaakt bij een promotie
in de klassieke talen in 1893, waarbij Valeton promotor
en Kan rector magnificus is geweest. De figuur van Stoeder,
op het schilderij onmiskenbaar, zou dan in de schets
een ander moeten zijn. Lubbers suggereert de secretaris
van de senaat, J.A. Korteweg. Volgens deze uitleg is het
ook te verklären waarom op het schetsblad bij de betreffende
figuur Staat geschreven ‘schouder iets breder’; de
oorspronkelijk bedoelde persoon is waarschijnlijk minder
breed van postuur geweest dan Stoeder.
Voor het studieblad met de geaquarelleerde portretten
van de hoogleraren Stokvis, Asser, Place en curator Van
Tienhoven, min of meer het pendant van de aquarel in
Teyler, houdt Lubbers de datering 1892 aan (afb.19). Zij
neemt daarbij in aanmerking dat Asser de universiteit in
1893 verlaat en dat Stokvis en Place, in September 1892,
samen aanwezig zijn geweest bij een medaille-uitreiking.
Dat er geruime tijd tussen de vervaardiging van de studies
en het schilderij ligt, verklaart Lubbers door de ver-
traging bij de bouw van de nieuwe aula. Van der Waay
zou zijn schilderij pas hebben willen maken als de aula
geheel gereed is. Het eerste idee voor het doek kan zelfs
al aan het begin van de negentiger jaren zijn ontstaan.
Afb.19. D e hoogleraren Stokvis, Asser, Place en curator Van Tienhoven,
zwart krijt, pen en penseel in bruin, 30.4 x 37.8 cm, Historische
verzameling Universiteit van Amsterdam.
De vraag is wanneer de aquarel in Teyler is gemaakt, bij
welke gelegenheid en wie er op zijn voorgesteld. Het laatste
is voor de twee rechter figuren eenvoudig te beant-
woorden; hun namen zijn bijgeschreven. Uitgaande van
Lubbers’ identificatie van de professoren op het schilderij,
onderscheiden we vervolgens, van links naar rechts:
de blinde hoogleraar A.D. Loman (godgeleerdheid),
J.W.R. Tilanus (geneeskunde), Stoeder, een figuur met
een baard die niet op het schilderij voorkomt, L. de Har-
tog (rechtsgeleerdheid; zijn naam is bijgeschreven) en
J.W. Gunning (wis- en natuurkunde; het bijschrift van
zijn naam is gedeeltelijk afgesneden). Vaag is tussen Tilanus
en Stoeder ook het gezicht van een vrouw geschetst.
Er is geen enkele gebeurtenis in de negentiger jaren te
vinden waarbij al deze hoogleraren bijeen zijn geweest.
Zou de identificatie volgens Lubbers wel in alle gevallen
juist zijn? Een vergelijking met fotoportretten en schilde-
rijen van de verschillende hoogleraren in het Amster-
damse Gemeentearchief en de Historische Verzameling
van de Universiteit van Amsterdam geeft niet aanleiding
tot twijfel, behalve in het geval van Gunning. Getuige een
foto in de Studenten-Almanak van 1892 is dit niet J.W.
Gunning, maar W.M. Gunning, hoogleraar oogheel-
kunde (afb.20).(6) Vergelijken we de foto en aquarel
nauwkeurig dan onstaat plotseling een nieuw gezichts-
punt. Zou Van der Waay wellicht bij sommige van zijn
portretten gebruik hebben gemaakt van foto’s? In dezelfde
richting wijst de vergelijking met een foto van De
Hartog in het Gemeentearchief (afb.21).(7) De aquarel in
Teyler zou dan, in plaats van als Studie naar de werkelijk-
heid, meer als compositieschets moeten worden opgevat;
als een tekening waarin Van der Waay de verhoudingen
tussen de figuren en de uitwerking van de portretten
heeft voorbereid. De compositie van de aquarel lijkt bij
nader inzien ook te gecompliceerd, teveel bestudeerd
voor een schets naar de werkelijkheid. Deze uitleg verklaart
het vruchteloos zoeken naar een feitelijke gebeurtenis
bij dit werk, evenals de verschillen in stijl en tech-
niek met de zwart krijt-schetsen, die wel naar de werkelijkheid
getekend lijken. Aquarel leent zieh minder goed
voor snel schetswerk dan de krijt-techniek.
De aquarel in de Historische Verzameling, het pendant
van de tekening in Teyler, houdt minder verband met de
compositie van het schilderij. Men kan zieh daarom af-
vragen of deze eveneeens op bovenstaande wijze moet
worden opgevat. De argumentatie van Lubbers voor het
verklären van de combinatie van figuren op dit blad is
echter niet overtuigend. Opnieuw is er geen gebeurtenis
bekend waarbij al deze hoogleraren bijeen zijn geweest.
Stilistisch komen beide aquarellen sterk overeen. Lubbers
heeft voor de datering van dit blad 1892 geopperd,
aangezien Asser het daaropvolgend jaar de universiteit
verlaat (hij ontbreekt ook op het schilderij). Voor de datering
van de aquarel in Teyler is er een soortgelijke aan-
wijzing. Loman en Tilanus, aan de linkerkant van het
blad, zijn in 1893 emeritus-hoogleraar geworden. Dit
verklaart waarom zij niet in de stoet zijn opgenomen,
doch enigszins terzijde staan. Het zou wijzen op een datum
tussen 1893 en ’96.
Het bovenstaande wil niet zeggen dat Van der Waay alle
hoogleraarsportretten naar foto’s heeft uitgevoerd. Hij is
een veel te begaafd tekenaar geweest om niet snel en tref-
zeker naar het leven te hebben kunnen tekenen. Gedeeltelijk
zal hij zieh ook op schetsen hebben gebaseerd. Me-
vrouw Van der Waay heeft verteld over de gewoonte van
haar man, ‘als hij ergens was en iets zijn aandacht trok, op
een klein stukje papier, dat hij toevallig bij zieh had (op
de achterkant van een enveloppe bijvoorbeeld) een markante
kop te schetsen’. (8) In elk geval zal Tilanus naar
het leven zijn getekend, van wie Van der Waay in 1893 bij
een artikel in Elsevier’s een serie portretten heeft gemaakt.
(9) Wellicht zijn alleen Gunning en De Hartog
naar een foto uitgevoerd. Is het niet opmerkelijk dat juist
Afb.20. Portret van Prof. Dr. W.M. Gunning, heliotypie naar een foto,
10.3 x 7.7 cm, in: Historische Studenten-Almanak, 1892.
Afb.21. Portret van Prof. L. de Hartog, fotografié, 11.4 x 8.4 cm, Gemeentearchief
Amsterdam.