
Na de dood van zijn vader nam Hendrik Teding van
Berkhout jr. de gehele verzameling prenten en tekenin-
gen, alsmede de door hen beiden opgebouwde kunsthistorische
bibliotheek, uit de nalatenschap over. In 1903
was hij echter aangesteld als onder-directeur van ’s Rijks
Prentenkabinet te Amsterdam, waarvan hij tien jaar later
directeur werd. Deze functie hield echter in, dat de aan-
gestelde geen eigen verzameling mocht aanleggen, noch
een bestaande uitbreiden. Als gevolg van die bepaling is
aan de collectie sindsdien niets meer toegevoegd, met
uitzondering van een aantal werken van tijdgenoten. In
1969 overleed Jhr. Hendrik Teding van Berkhout jr., drie
jaar later gevolgd door zijn echtgenote Anna Clara Lief-
tinck. Hun beide erfgenamen, ST. barones van Höevell-
Teding van Berkhout en Jkvr. A.C. Teding van Berkhout,
hebben nu de kunstcollectie van hun vader en grootva-
der ondergebracht in een stichting en deze in beheer ge-
geven aan Teylers Museum. In het Fundatiehuis is hier-
voor een kamer gerenoveerd en ingericht, waarin de
kunstkast en de läge tekeningenkast met de bijbehorende
portefeuilles een plaats gekregen hebben. Ook enkele
andere meubels en een deel van de kunsthistorische bibliotheek
zijn naar Teyler gekomen.
De verzameling omvat ongeveer 500 tekeningen en
-naar ruwe schatting- ongeveer 8000 prenten. Ge-
noemde kasboeken geven nauwkeurige informatie om-
trent de herkomst van ieder afzonderlijk blad; een volle-
dige inventaris van de verzameling ontbreekt echter nog.
Het grafische deel van de collectie omvat een keur aan
prenten uit alle belangrijke Europese scholen vanaf het
einde van de vijftiende eeuw tot aan het begin van de
twintigste eeuw. Opzet van de verzamelaars was niet zo-
zeer een collectie die louter uit meesterwerken zou be-
staan, maar een die een zo volledig mogelijk overzicht
zou bieden van de grafische kunsten en technieken vanaf
de uitvinding van de diepdrukkunst tot aan hun eigen
tijd. Aan de hand van bladen uit de collectie Teding van
Berkhout laat de ontwikkeling van de grafische kunsten
zieh uitmuntend volgen, beginnend bij de vroege koper-
gravures van Schongauer en Dürer tot aan de Neder-
landse meesters uit de vroege twintigste eeuw als Ten
Klooster en Nijland. Hoogtepunten zijn ongetwijfeld de
omvangrijke groepen etsen en gravures van Dürer, Golt-
zius, Rembrandt, Callot, van zestiende-eeuwse Duitse
boekillustraties, achttiende-eeuwse Franse en Engelse
graveurs, de vroege lithografien uit het begin van de ne-
gentiende eeuw en de eerder genoemde twintigste-
eeuwse Nederlandse prenten. Heel bijzonder is ook de
uitgebreide groep etsen van Giovanni Battista Piranesi
met gezichten op de monumenten van Rome, waarvan
sommige bladen in verschillende staten vertegenwoor-
digd zijn. Veel van deze prenten zijn bijzonder fris en
goed bewaard, hetgeen hun artistieke waarde nog ver-
hoogt.
De tekeningen uit de collectie Teding van Berkhout
stammen voomamelijk uit de Nederlandse school van de
zeventiende tot de vroeg-twintigste eeuw. Onder de zeventiende
eeuwse bladen bevinden zieh werken van de
Rembrandt-leerlingen Gerbrand van den Eeckhout en
Lambert Doomer, van de Italianisanten Karel Dujardin
en Willem Romeyn en van de diertekenaar Pieter Hol-
steyn. Met name de Hollandse achttiende-eeuwse teke-
naars zijn uitstekend vertegenwoordigd. Ook hier geldt
dat de bijzonder goede Staat van conservering de aan-
trekkehjkheid van de bladen extra verhoogt: de fonke-
lende kleuren van veel van de gewassen tekeningen zijn
perfect bewaard gebleven. Het merendeel is dan ook
nooit tentoongesteld en nauwelijks bekend buiten een
kleine groep van specialisten, die in de afgelopen jaren
toegang tot de collectie kregen. Zo zijn er talrijke schet-
sen van Jacob de Wit voor plafonds, schoorsteenstukken
en andere decoratieve schüderwerken in Amsterdamse
en Haarlemse huizen; een aantal uitmuntende bladen
van Wybrand Hendriks, waaronder twee bijzondere studies
van schaapskoppen; een fraaie serie vogeltekenin-
gen van J. Heenck en nog veel meer. De negentiende-
eeuwse tekeningen zijn zeker even boeiend en even on-
bekend. Aquarellen van Koekkoek, Jan en Hendrik
Weissenbruch, Comelis Springer, Willem de Famars
Testas, Paul Tetar van Elven en Willem Roelofs vormen
slechts het topje van een ijsberg, die nog vele schatten in
zieh bergt. Onder de tekeningen uit de vroege twintigste
eeuw zijn vooral de schetsen van George Breitner en van
de Vlaming Rik Wouters de vermelding waard.
De collectie die nu aan Teylers Museum in bruikleen ge-
geven is, vormt een bijzonder welkome en waardevolle
aanvulling op het eigen bezit van het museum. In sommige
opzichten sloot de smaak die beide verzamelaars in
hun collectie ten toon spreidden nauw aan op die van de
opeenvolgende conservatoren van Teylers’ kunstverza-
melingen; dit is niet verwonderlijk, gezien de overeen-
komsten in tijd en plaats waaronder beide collecties tot
stand kwamen. Waar de tekeningencollectie vooral bege-
renswaardige aanvullingen bevat op het reeds in Teyler
aanwezige bezit, omvat de verzameling grafiek veel, dat
in het geheel niet vertegenwoordigd was. Emstige lacu-
nes in het Teyleriaanse prentenbezit kunnen zo in een
klap op bewonderenswaardige wijze opgevuld worden.
Niet alleen Piranesi is hiervan een eclatant voorbeeld;
ook Ruisdael, Claude Lorrain, de vroege Duitse graveurs,
veel Italiaanse zeventiende-eeuwse kopersnijders
en tal van andere grafici waren tot op heden in Teylers
Museum in het geheel niet met hun prentwerk vertegenwoordigd,
om te zwijgen van de Nederlandse vroeg twin-
tigste-eeuwse grafici. De beslissing van de Stichting H.
Teding van Berkhout sr. en jr. om de verzameling onder
te brengen in Teylers Museum is daarom voor het museum
reden tot de grootste dankbaarheid.
Het is de bedoeling om, wanneer de gehele verzameling
opnieuw geinventariseerd is, een uitgebreide tentoon-
stelling te wijden aan de Teding van Berkhout-collectie.
Voordien echter zullen kleinere selecties van tekeningen
en prenten geexposeerd worden in het tekeningenkabi-
net; ook zullen, waar passend, individuele bladen toegevoegd
kunnen worden aan de thematische tentoonstel-
lingen uit eigen bezit. Zo zal de bezoeker voortaan dik-
Afb. 2. Jhr. H. Teding van Berkhout jr. (1879-1969).
wijls onder een geexposeerde tekening of prent kunnen
lezen: ’’Collectie Stichting H. Teding van Berkhout sr. en
jr.”.
Carel van Tuyll
Bloemtekeningen van Maria Hofker-Rueter
Deze winter (25 november 1988 t/m 19 februari 1989)is
in Teylers Museum een tentoonstelling te zien met een
uitgesproken zomers karakter: een overzicht van aqua-
rellen en tekeningen van Maria Hofker-Rueter. De aan-
leiding is het verschijnen van haar boek Schatten van mijn
tuin. Uit de jaarboeken van Maria Hofker-Rueter (Uitge-
verij Gottmer/Becht 1988, prijs f 39,50).
Maria Hofker groeide op in een artistiek gezin. Haar vader
was de bekende portret- en stillevenschilder Georg
Rueter, haar zuster werd beeldhouwster. Maria Rueter
volgde een opleiding aan de Amsterdamse Kunstnijver-
heidsschool en leerde er onder meer calligraferen, boek-
binden, stempelgraveren en tekenen. Zij huwde de schil-
Afb.3. M aria Hofker-Rueter, Macranta, juli 1984 (aquarel).
der en tekenaar Willem Hofker, bekend om zijn portretten
en zijn getekende stadsgezichten. In 1938 vertrok het
echtpaar Hofker naar Indonesie, waar zij zieh vestigden
op het eiland Bali. Het natuurschoon en de exotische cul-
tuur van dit eüand spoorden Maria Hofker aan, opnieuw
’vrij’ te gaan tekenen: zo ontstonden kleine, gedetail-
leerde waterverftekeningen van Balinese huizen en tem-
pels, van Oosterse vruchten en bloemen, maar ook rake
schetsen van het leven van de boerenbevolking. De oor-
logsjaren bracht het echtpaar op het eiland door; nadien
keerden zij naar Nederland terug.
Wir
Afb.4. M aria Hofker-Rueter, Twee eenden, december 1974 (aquarel).