![](./pubData/source/images/pages/page4.jpg)
schrijving van de linthagedis, Elasmosaurwr, en daarin
staat iets waardoor de misvatting wellicht kon ontstaan:
”Het neurale kanaal is uitzonderlijk klein in verhouding
tot de grootte van de wervels, vooral bij de lenden- en de
staartwervels”. Nu is meestal de opening voor het rugge-
mergskanaal in een wervel een goede indicatie voor de
plaats van een wervel in de ruggegraat: hoe verder van de
kop, hoe kleiner het gat. Een wervel met een uitzonderlijk
klein ruggemergsgat kan ‘dus nooit’ een halswervel
zijn.
In hetzelfde jaar kwam collega Marsh op bezoek, waar-
schijnlijk na lezing van dit artikel, en ”... zag dat de ge-
wrichtsvakken van de wervels omgedraaid waren en
wees hem (Cope) er voorzichtig op dat hij de hele zaak
achterstevoren in elkaar had gezet.” Cope explodeerde:
hij kon na jarenlange Studie echt wel de achterkant van de
voorkant onderscheiden. Professor Leidy, de leermees-
ter en de supérieur van Cope, veranderde echter de op-
stelling en stelde zodoende Marsh in het gelijk. Het was
voor Cope ondraaglijk dat hij door de laatbloeier en
tweede kanser Marsh te kakken was gezet. En hij heeft
net als Professor Beringer van de ‘Würzburger Lügen-
steine’ alles in het werk gesteld om deze uitgave van de
‘Transactions’ op te kopen. Maar ook in dit geval is dit
blad nog in Teylers Bibliotheek terug te vinden.
Verdiensten van Marsh en Cope
Waarom is dit verhaal nu zo belangrijk. Het illustreert
niet alleen de moeite en de hartstocht waarmee grote ge-
Afb.8. Col. William F. Cody (Buffalo Bill), Marsh’ gids in 1870.
leerden de geschiedenis van het leven op aarde onder-
zoeken; het is ook de aanleiding geweest tot een rivaliteit
die uitzonderlijk vruchtbaar zou zijn. Zonder Cope was
Marsh waarschijnlijk volledig opgegaan in zijn roi van directeur
van Peabody Museum. Een van de grootste ‘bo-
nebeds’ van Amerika in Kansas leverde de fossielen van
die Elasmosaurus, toegestuurd door een ‘respondent’
aan Cope. Marsh rustte in het najaar van hetzelfde jaar
1870 al meteen een expeditie uit met ‘Buffalo Bill’ (Kolo-
nel William F. Cody) als gids en ging zelf mee en stroopte
zo Cope’s gebied af. Hij vond drie nieuwe Mosasaurus-
soorten en ook de eerste botten van Pteranodon, een
reusachtig vliegend reptiel met een vleugelspanwijdte
van wel zes meter en van de Krijt-vogel Hesperomis.
A fb .9 .0 .C . M arsh (midden achter) met de Yale expeditie van 1872.
In 1877 was het heilige vuur bij Marsh echter al weer ge-
blust. Arthur Lakes, een onderwijzer in Dakota, een andere
beroemde vindplaats in Amerika, stuurde tever-
geefs enthousiaste brieven naar Marsh over de vele fos-
siele botten die hij vond, Marsh antwoordde niet. Lakes
stuurde op eigen kosten den kisten in totaal met één ton
fossiele botten, Marsh nam niet eens de moeite om hem
ervoor te bedanken. Dit werd pas anders toen Lakes een
paar botjes naar Cope stuurde en Marsh daar lucht van
kreeg, meteen stuurde Marsh een telegram en zijn ‘fos-
sielenjager’ Mudge. Marsh ontdekte Stegosaurus en Tita-
nosurus.
Toen in hetzelfde jaar 1877 een andere leraar, O.W. Lucas,
Cope melding maakte van een vindplaats in Colorado
ging Cope er nu direct zelf op af en bleef niet langer
in zijn laboratorium wachten op vondsten.
Ook de vindplaats van Wyoming is door de hete adem
van Cope in de nek van Marsh tot exploratie gekomen.
De vinders wüden vooral geld zien, Marsh had immers
z’n rijke oom! Nu werd Brontosaurus, een der grootste di-
nosauriërs, gevonden.
Veel van de door Marsh ontdekte dieren, niet alleen Sauriers
maar ook fossiele zoogdieren, zijn te zien op de ge-
restaureerde prenten in de eerste fossielenzaal.
Marsh en Teylers Museum
Het is niet zeker of Marsh en Cope bij hun verblijf in Europa
ook Teylers Museum hebben bezocht. In 1863 was
PROFESSOR MARSH’ S PRIMEVAL TROUPE.
Afb.10. Spotprent met Marsh als pikeur in Punch 1890.
de fossielencolectie nog uitgestald in de Ovale Zaal, en
waarschijnlijk in de eerste schilderijenzaal. Tiberius Cornells
Winkler (1822 — 1897) was net begonnen de col-
lectie toegankelijk te maken en had in zijn jaarverslagen
alleen daar nog oog voor. Beroemde bezoekers werden
daarom in die jaarverslagen nog niet vermeld.
D.A. Hooijer schrijft, in een levensbeschrijving van
Winkler inhet Society of Vertebrate Paleontology News
Bulletin van juni 1953, met stelligheid dat Marsh
Winkler in Teylers Museum heeft bezocht, maar niet
waarom hij dat zo zeker weet. Het enige bewijs dat ik gevonden
heb van een contact tussen Winkler en Marsh
zijn deze prenten, want ze worden in het op een na laatste
jaarverslag van het Teylerjaar 8 April 1895 tot 8 April
1896 genoemd: ’’Van Prof. O.C. Marsh, New Haven,
Conn. U.S A. heb ik twee lithografieen ontvangen van de
vele fossiele dieren, die door dien geleerde zijn ontdekt
en beschreven. Die platen zijn nu, omlijst, opgehangen
boven Vitrine III in de voorzaal van het museum.” De
omlijsting is dus in Haarlem gebeurd. Het zuurhoudende
karton, waar mevrouw Baskcomb over klaagt, is dus de
‘schuld’ van Winkler.
Deze voorstellingen zijn in 1895 op Marsh’ eigen kosten
gedrukt. Al is dat op een slechte kwaliteit papier gebeurt
en zijn de prenten zeker niet uniek, ze zijn vooralsnog wel
het enige bewijs dat Marsh, de grootste verzamelaar van
fossielen die ooit geleefd heeft, het de moeite waard vond
om de bezoekers van Teylers Museum het resultaat van
zijn levenswerk te tonen. Sinds die tijd zijn de contacten
met Peabody Museum in New Haven veelvuldig en
vruchtbaar geweest. Ook nog in dezer dagen, want Professor
John Ostrom, de ontdekker van Teylers Ar-
chaeopteryx in 1970, is een der opvolgers van Marsh in
dat instituut en veel van de contacten van het Paleontologisch
Kabinet met Amerikaanse onderzoekers lopen via
hem.
A fb .ll. Edward Drinker Cope.
Voor het Paleontologisch Kabinet zijn de prenten
daarom uniek en kostbaar. En door de zorgvuldige, wel-
overwogen behandeling van de prenten op de restau-
ratieafdeling gaat ‘het verhaal van Marsh en Cope’ nu
weer jaren mee.
J.C.van Veen
Met dank aan dr J. de Vos voor stimulering, adviezen en
ook J. Voogd voor correctie.
De zondvloedmens. Een mens werd Salamander
Over Andrias scheuchzeri.
Inleiding
De gedachten over de herkomst van fossielen zijn in het
verleden onderhevig geweest aan veranderingen. De
kennis/wetenschap heeft zieh voortdurend ontwikkeld.
Hierdoor zijn fossielen in de loop der tijd anders geinter