
binnen het raamwerk opgevuld om het papier te onder-
steunen. Dit om te voorkomen dat het strak gespannen
papier in de vochtige toestand zou doorzakken en scheu-
ren. Vetvrij papier werd tussen raamwerk en prent ge-
schoven tot aan de rand waar het papier op het hout ge-
plakt zat, zodat geen verkleuring meer vanuit het hout in
het papier zou trekken. Na 24 uur in de vochtkamer was
het papier op enkele plaatsen losgekomen van het hout.
Het moest nu mogeüjk zijn om vanuit deze plaatsen met
paletmes, scalpel of vouwbeen het papier voorzichtig los
te tillen van het raamwerk. Maar het papier was erg zwak
geworden en de stijfsel hield het op sommige plaatsen
stevig op het hout vast. Er was meer vocht nodig om de
lijm zacht te maken. Daarom werd het papier besproeid
met pure alcohol: hierdoor neemt het vermögen van het
papier om vocht op te nemen toe. Dit hielp aanzienlijk,
net als het ademen op een nog vastgeplakt stukje, waar-
door de lijm plaatselijk verwarmd werd. Tenslotte was
het toch nog nodig om een mengsel van alcohol en water
(3:1) met een penseel op te brengen om de laatste stuk-
ken los te maken, met als gevolg Uchte vochtvlekken en
Uchte beschadiging op plaatsen waar de onderste papier-
vezels toch nog aan het hout gekleefd bleven.
De volgende belangrijke stap was het wassen van de
prenten op een steungaas in warm water. E r loste zoveel
van de verkleuring op dat het water drie keer ververst
moest worden. De totale wastijd bedroeg acht uur. Het is
niet ongewoon om een speciaal samengestelde zeep te
gebruiken om nog meer vergeling uit te kunnen spoelen.
Deze moet in een bepaalde verdunning in het waterbad
verspreid worden voordat de betreffende prent erin on-
dergedompeld wordt. Een restauratieschuimbad als het
wäre. Onze dinosaurusprenten werden er drie uur in on-
dergedompeld en daama in een koudwaterbad gelegd
om de zeep uit te spoelen. Daama werden ze op filtreer-
papier te drogen gelegd.
Eenmaal droog zagen ze er aanmerkeüjk frisser uit. Maar
het papier was erg zacht, er was duideUjk naüjming nodig.
Nu het papier van het raamwerk los was, bleek het erg ge-
bobbeld te zijn en dus moeiüjk te repareren. Door het
aan twee kanten te besproeien met een 2%-oplossing ge-
latine werd het papier tegeUjkertijd nageUjmd en inge-
vocht om het te laten ontspannen. Een keer naUjmen
bleek niet genoeg te zijn om het papier voldoende sterkte
te geven. Pas na de tweede keer konden de ingevochte,
ontspannen en dus vlak Uggende prenten tussen zuurvrij
karton en onder zware glasplaten gelegd worden om
langzaam en vlak op te drogen. Na een paar dagen werden
ze tussen vilt gelegd en weer later tussen filtreerpa-
pier. Nu waren de prenten vlak genoeg om ze te kunnen
repareren. Volkomen vlak kan een stuk papier echter
nooit zijn. Het is hygroscopisch, dat wil zeggen dat het
reageert op verandering van temperatuur en relatieve
luchtvochtigheid. Papier moet in Staat zijn om te bewegen;
daarom kan opspannen zulke enorme beschadigin-
gen veroorzaken. In feite waren onze prenten nu voor het
eerst in Staat om hun eigenschappen naar voren te brengen.
We waren dan ook niet verontrust door het feit dat
het papier niet echt goed vlak te krijgen was. Eigenüjk
was dit na hun snaarstrakke bestaan wel prettig om te
zien: er kon nu tenminste niets meer inscheuren.
Een dun Japans papier werd nu gebruikt om de scheuren
aan de achterkant te repareren en om alle randen van
versteviging te voorzien. Als lijm werd methylceUulose
gebruikt. De vorm van de reparatie werd op het Japanse
papier getekend en daama uitgescheurd. Hierdoor ont-
staan pluizige randen zodat dikteverschillen na het op-
plakken niet opvallen. Nadat deze stukjes waren inge-
Ujmd en op de achterkant van de scheur waren geplakt,
werd er een stukje vilt met een gewichtje opgelegd totdat
het droog was. Dit voorkomt het plaatseUjk bobbelen dat
anders door het vocht uit de üjm zou ontstaan. Repara-
ties steken meestal buiten de rand van het papier uit en
moeten dan voorzichtig bijgesneden worden met een
scalpel; een heel smal randje mag echter nog zichtbaar
bhjven.
Ook het terugzetten van de prenten in hun lijst moest nu
zodanig gebeuren dat alles gemakkelijk weer ongedaan
gemaakt kon worden. In ieder geval mochten de prenten,
na al dit werk, niet meer teruggezet worden op hun hou-
ten raamwerken! Een vel dik zuurvrij museumkarton
werd zo groot gesneden dat het precies in de lijst paste.
Längs de randen van de prenten werden nu stroken Japans
papier gezet. De prenten werden op het zuurvrije
karton gelegd en de stroken Japans papier werden omge-
vouwen en aan de achterkant vastgeplakt. Zo waren de
prenten nu op hun ondersteuning bevestigd zonder er
zelf direkt op vastgeplakt te zijn. Indien nodig kunnen ze
er in de toekomst weer makkelijk afgehaald worden door
het Japanse papier door te snijden. Nu konden de prenten
ook weer in hun lijsten worden gezet. De originele
houten spanramen werden erbij in de lijst geplaatst om-
dat ze deel uitmaken van de geschiedenis van de prenten.
Tenslotte werd een vel grijs karton in de lijst gelegd ter
vervanging van het oude strokarton. Het geheel werd met
spijkertjes vastgezet en stofvrij afgeplakt met gomband.
Achterop werden de oude lijstemakersetiketten weer geplakt,
samen met een kort restauratieverslag met foto’s.
De prenten hangen nu weer aan de muur in de eerste fos-
sielenzaal en wanneer het U mocht opvallen dat ze niet
helemaal vlak in de lijst zitten, dan denkt U nog eens aan
wat U hier gelezen hebt.Door de restauratiebehandeling
hebben onze prenten een längere levensduur gekregen,
zonder de kans op verdere beschadiging door spanning
in het papier. Ze zijn sterker, zien er helderder uit en be-
vinden zieh in een veel aangenamere toestand dan toen
ze op het restauratie-ateüer binnenkwamen. ’Every pic-
ture teils a story’ zegt het spreekwoord en ook onze dinosaurusprenten
hebben veel te verteilen. In het volgende
nummer van het Magazijn zal de heer J. van Veen de ach-
tergrond van deze prenten nader belichten.
Candida F. V. Baskcomb
Met dank aan Robien van Gulik voor adviezen en de ver-
taling.
Afb.21. Wybrand Hendriks, Het Teekencollegiete Haarlem, 1799. Paneel 63x81 cm.
Aanwinst: Het Teekencollegie te Haarlem
door Wybrand Hendriks
Wybrand Hendriks (1744-1831) was een veelzijdig kun-
stenaar: als portrettist van de Haarlemse burgerij, als
schilder van stadsgezichten en figuurstukjes, van decora-
tieve bloemstukken en stillevens, het hij geen genre onbe-
proefd. Met name door zijn levendige portretten heeft hij
zieh een plaats verworven als een van de belangrijkste
vemieuwende kunstenaars rond 1800. Zoals bekend is
zijn naam onlosmakelijk verbonden aan Teylers Stichting
dankzij de lange periode (1785-1826) waarin hij als
kastelein in het Fundatiehuis woonde en het beheer over
de kunstverzamelingen voerde. Hij was in die functie ver-
antwoordelijk voor een groot aantal bijzondere aanwin-
sten en dmkte daarmee een onwisbaar Stempel op het
kabinet. Hendriks’s werk is in het museum gelukkig goed
vertegenwoordigd; een flink aantal schilderijen van zijn
hand is in de permanente expositie te zien.
Dankzij een genereuze schenking is dat aantal nu uitge-
breid met een uniek schilderij, een van Hendriks’ mees-
terwerken, dat voor het museum en voor Haarlem een
belangrijke aanwinst betekent: het Teekencollegie te
Haarlemuit 1799 (afb. 21)
Het Haarlemse Teekencollegie werd opgericht in 1796
als opvolger van de uit 1772 stammende stedelijke Tee-
kenacademie, die het jaar tevoren opgeheven was. De le-
den, Haarlemse kunstenaars en kunstliefhebbers, kwamen
bijeen in een daartoe gehuurd huis aan het Klein
Heiligland; daar konden de werkende leden tweemaal
per week ’s avonds naar het naakte model tekenen en één
avond naar gekleed model. Klaarblijkelijk maakten zij
ook studies naar pleisterbeelden. Links achter in de hoek
van het vertrek Staat een levensgroot afgietsel van de Me-
dici-Venus opgesteld, terwijl onder de gipsen beeiden op
de schoorsteenmantel de kop van de Apollo Belvedere
en een verkleind afgietsel van de Venus Kallipyge te herkennen
zijn. Het Teekencollegie hield zieh niet, zoals de
opgeheven académie, bezig met onderwijs aan jonge
kunstenaars, maar legde de nadruk meer op de vrije oe-
fening en onderlinge aanmoediging. Ook kunstbeschou-
wing en een amicaal spelletje dämmen behoorden, blij-
kens het schilderij, tot de bezigheden van het genoot-
schap.
In 1799, het jaar waarin Hendriks zijn schilderij dateerde,
telde het genootschap zesentwintig werkende leden
en het is aannemelijk dat zij het zijn die in dit groeps-
portret staan afgebeeld, met uitzondering van de knikke-
rende jongen links, te jong om lid van het gezelschap te
zijn geweest; mogelijk zien we hier het zoontje van één
der aanwezigen.
Toen het schilderij in 1832 met Hendriks’ nalatenschap
geveild werd, was het vergezeld van een ‘aanwijzing der
personen’, die helaas verloren is geraakt; de identiteit van
veel voorgestelden blijft daardoor een raadsel. Wel is