![](./pubData/source/images/pages/page4.jpg)
Afb.4. Edme Jeaurat (1688-1738), De ontvoering van Europa, koper-
gravure en ets, naar Paolo Veronese. Jupiter is verliefd op de konings-
dochter Europa. In de gedaante van een witte stier gaat hij naar het
Strand waar Europa met haar gezelinnen aan het speien is. Gechar-
meerd door het vriendelijke karakter van de stier versiert zij zijn ho-
rens met bloemen. Als Europa op de rüg van de stier plaats neemt, gaat
hij er met rasse schreden vandoor. Met Europa op zijn rüg loopt Jupiter
de zee in en zwemt naar Kreta.
kuylen der Aerden, overclimmende d’alderhooghste
mueren, morselende, vemielende, en doorbrekende
sterckste banden, ijseren boomen, sloten, grendelen,
poorten en deuren.’2
De vermanende vinger die in deze mythologische verha-
len wordt opgeheven, kan de populariteit van dergeüjke
voorstellingen echter niet verklären. De voor de handlig-
gende verklaring voor de populariteit van de liefdesge-
schiedenissen der goden is dat zij de kunstenaar de mo-
gelijkheid gaven tot het weergeven van veel vrouwelijk
schoon. Het is zelfs goed denkbaar dat de aan een ver-
haal verbonden moralisatie soms een alibi vormde voor
het uitbeelden van lichtzinnige zaken. Een illustratief
voorbeeld hiervan is de ontdekking van de zwanger-
schap van Callisto (afb. 5).Tijdens een van zijn tochten
ondekte Jupiter in de bossen van Arcadie de slapende
Callisto, een van Diana’s nimfen. Hij werd onmiddellijk
verliefd op haar. Van de nimfen werd verwacht dat zij
even kuis zouden leven als de godin van de jacht zelf. Om
Callisto te kunnen benaderen moest Jupiter daarom zijn
toevlucht nemen tot een list: hij nam de gedaante aan van
Diana (afb. 6). Zo kon hij Callisto zonder argwaan te
wekken omarmen. Toen zij zieh in zijn armen bevond,
onthulde hij zijn wäre gedaante en randde haar aan. Na
eilige maanden, tijdens het baden na een jachtpartij ont-
dekte de godin Diana dat haar geliefde nimf Callisto
zwanger was. In woede stuurde de godin van de jacht de
onfortuinlijke, zwangere nimf weg. Uit de verbintenis van
Calüsto en Jupiter werd Areas geboren. Door deze ge-
boorte komt het overspei van Jupiter aan het licht, het-
geen de jaloezie en nijd oproept van Juno, de godin van
het huwelijk en de echtgenote van Jupiter. Als wraak ver-
anderde zij de ongelukkige nimf in een beer. Vele jaren
later kwam Areas zijn in een beer veranderde moeder tijdens
een jachtpartij tegen. Op het moment dat hij haar
wilde doden greep Jupiter in. Hij voerde beiden naar de
hemel en gaf hen een plaats in de hemel als de sterrebeel-
den de Grote en de Kleine Beer. Deze mythe laat volgens
het Groot Schilderboeck van Gerard de Lairesse zien:
Afb.5. Jan Pietersz. Saenredam (c. 1565/66-1607), Diana ontdeki de
zwangerschap van Callisto, kopergravure uit 1606, naar Paulus Moreelse
(1571-1683).
Afb.6. Johannes Verkolje (1650-1693), Jupiter en Callisto, zwarte
kunst, naar Caspar Netscher ((1639-1684).
‘...welk een smet de onkuisheid de schoone lighaamen
aanzet: want weing tydts na dat Calisto haarer Areas ge-
baard had, wierd zy door Juno, tot een straf haarer on-
tucht, in een Beerin herschapen; een dier zo ongevormd
van ledemaaten, dat men niet zonder reden het zelve on-
der de wanschapene telt. Ja zo afschuwelijk is dit kwaad,
dat ook de vruchten, of kinderen, die daar uit voortsprui-
ten, een doodelyken haat en afkeer van de schuldige ou-
ders hebben: want de schoonheid, door onkuisheid be-
smet, wischt dit laatste, alle de tekenen en bevalligheden
in de oogen en achting der deugdzamen, uit ,..’3
Ondanks de klaarblijkelijk onvergeeflijke zonde van Cal-
listo, of misschien wel daardoor, behoorde het verhaal
van de ontdekking van haar zwangeschap tot een van de
meest geliefde van de Nederlandse kunstenaars. Op de
gravure van Pieter Saenredam (c. 1565/66-1607) naar
een tekening van de Utrechtse Schilder Paulus Moreelse
(1571-1638) zit Diana aan de oever van een beek en wijst
bestraffend op Callisto, die droef en met gebogen hoofd
haar lichaam tracht te bedekken, tot zichtbaar plezier
van de andere nimfen die zojuist haar zwangerschap ont-
dekt hebben. Net als voorstellingen van ‘Diana en Ac-
taeon’, ‘Het godenbanket ter gelegenheid van de bruiloft
van Peleus en Thetis’, die eveneens op de tentoonstelling
aanwezig zijn, bood deze voorstelling de kunstenaar de
gelegenheid zijn bekwaamheid te tonen in de anatomische
weergave van een groot aantal naakte figuren in in-
gewikkelde houdingen; een typerende voorkeur van de
manieristische kunstenaars rond 1600.
De eerste voorstellingen van mythologische thema’s in de
Nederlandse kunst vinden wij bij deze groep kunstenaars.
In Italiaanse kunst werden al sinds het einde van
de vijftiende eeuw voorstellingen vervaardigd die geba-
seerd waren op de verhalen en mythen over de Griekse
en Romeinse goden. Als bron voor de kunstenaars dien-
den vooral de Metamorfosen van Ovidius, een lang gedieht
met verhalen over de Griekse en Romeinse goden
en godinnen, waarin een gedaantewisseling centraal
Staat. In de 16de eeuw versehenen van dit werk talloze
geillustreerde vertalingen. Rond 1600 spreekt de eerder
geciteerde Carel van Mander in verband met de Meta-
morfoseh zèlfs van een ’Schildersbijbel’.
Behalve in voorstellingen met een verhalende mythologische
inhoud, figureren de Griekse goden ook als personi-
ficaties in series als de Tijden van de dag, de Seizoenen
en de Elementen. Van dergeüjke reeksen zijn voorbeel-
den op de tentoonstelling aanwezig. De verhalende mythologische
voorstellingen, de godenportretten en tensione
de personificaties laten zien hoe belangrijk de
Griekse en Romeinse mythen en sagen waren als bron
voor de beeidende kunst vanaf de Renaissance.
Michiel Kersten
noten
1. Karel van Mander, Uytleggingh op den Metamorphosis Pub.
Ovidii Nasonis [etc.], Amsterdam 1604, f. 44 r.
2. Idem, f. 3 5 r.
3. Gerard de Lairesse, Groot Schilderboek, Waar in de schilder-
konst in al haar deelen grondig werd onderweezen [etc.], Amsterdam
1740, dl. H, p. 131.
Olifanten en andere slurfdragers
Inleiding
De Indische en de Afrikaanse olifant zijn de enige nu nog
voorkomende vertegenwoordigers van de orde van de
slurfdragers. Deze orde heeft in de ongeveer 50 miljoen
jaar van haar bestaan vele soorten voortgebracht. Het
boeiendste van de slurfdragers is echter niet die soorten-
rijkdom, maar de verscheidenheid aan bijzondere vormen.
Om daar een indruk van te geven, zullen we eerst
enkele dieren de revue laten passeren.
Deinotherium
Om te beginnen Deinotherium giganteum oftewel het
‘reusachtige vreesaanjagende dier’. Het dier dankt zijn
naam aan de eerste vondst (1828) van twee stukken on-
derkaak; het ene stuk bevatte kiezen en het andere een
vervaarüjke tand (afb. 7). Het lag voor de hand aan te ne-
Afb.7. De onderkaak van Deinotherium met de stoottand (foutief)
naar boven wijzend.
men dat die tand binnenin een bek behoorde en gezien
de grootte moest het een bek zijn om bang van te worden
en toebehoord hebben aan een reusachtig dier. Een paar
jaar later, nadat er een complete onderkaak was gevon-
den, merkte de paleontoloog Kaup, dat hij bij de recon-
structie van de eerder gevonden brokstukken een fout
had gemaakt. De grote tand zat net andersom in de kaak
en stak buiten de gesloten bek uit. Het moest dus, zo re-
deneerde Kaup, zoiets zijn als de stoottand van een oü-
fant. Daarom voorzag hij het dier in zijn beschrijving al-
vast van een slurf, hoewel nog niemand ooit de schedel
van het dier had gezien. Dat het een slurfdier moest zijn
zag Kaup aan de plaats van de neusgaten, die hoog op de
schedel tussen de oogkassen zaten, evenals aan de grote
afstand van die neusgaten tot de rand van de bovenkaak.
Ditmaal had Kaup geluk. Toen nameüjk enkele jaren later
een complete schedel werd gevonden, bleek het in-
derdaad om een slurfdier te gaan (afb. 8).