
Afb.14. Boven: Paleomastodon (hoogte 230 cm.), onder links: Phiomia
(135 cm.) en rechts: Moeritherium (70 cm.).
ongeveer 36 miljoen jaar terug, op de overgang van het
Eoceen naar het Oligoceen. De oudste Moeritherium-
vondsten zijn afkomstig uit lagen die een paar miljoen
jaar ouder zijn. Maar Moeritherium komt ook voor in het
niveau van de Phiomia- en Palaeomastodon-oveTb\i]fse-
len. Zij zijn de oudste tot nu toe bekende slurfdragers en
duidelijk met elkaar verwant, maar hun gemeenschappe-
lijke voorouder kennen we niet. Elk van deze dieren
vormt met zijn nakomelingen een aparte familie: de fami-
lie van de Gomphotheriidae voor Phiomia en nakomelingen,
en de familie van de Mammutidae, gevormd door
de stam van Paleomastodon (niet te verwarren met de
mammoet die in de ijstijden o.a. in ons land voorkwam).
Beide families worden samen Mastodonten of ‘tepeltan-
digen’ genoemd, omdat de knobbels op hun kiezen aan
tepels doen denken (afb. 15). Bij de Mammutidae staan
de knobbels in nette rijtjes. Bij de Gomphotheriidae staan
ze scheef ten opzichte van elkaar en zijn er vaak nog extra
knobbels en andere bijzonderheden. Deze verschillen
vormen de belangrijkste kenmerken om uit te maken met
welke van de twee families we in een bepaald geval te
doen hebben. Mastodonten hebben vaak een langgerekt
lijf en vrij körte poten.
Van beide families verspreidden de nakomelingen zieh
eerst over delen van Afrika en daama via het Midden-
Oosten en Spanje over Europa en Azie. In nieuwe gebie-
den moesten ze zieh aanpassen aan de daar heersende
omstandigheden. Dat leidde in veel gevallen tot het ont-
staan van nieuwe soorten.
In de loop van de tijd trokken ze over de brede landbrug,
die eertijds Azie met Noord-Amerika verbond. Voor het
begin van de verspreiding over Europa eh Azie denken
we aan een periode van 25 tot 20 miljoen jaar geleden.
Op de grote vlakten van de Verenigde Staten vinden we
ze vanaf 10 miljoen jaar geleden terug. En toen circa 2
miljoen jaar geleden de landbrug van Panama ontstond,
trokken de dieren daar overheen en verspreidden zieh
verder tot in Argentinie toe.
Vanwege de ruimte is het niet mogelijk om naast de reeds
besproken Platybelodon en Stenotetrabelodon nog andere
mastodontensoorten te behandelen. We noemen al-
leen nog de familie van de Stengodontinae die evenals de
echte olifanten uit de mastodonten zijn ontstaan. Stego-
donten, die in Azie voorkwamen, hadden hele lange
stoottanden die zo dicht bij elkaar stonden, dat de slurf er
niet tussen kon (afb. 16).
kies.
Afb.16. Stegodon ganesha.
De echte olifanten
Wanneer men een olfant en een mastodont van opzij be-
kijkt, valt op dat de olifant even hoog als lang is. De mastodont
is daarentegen veel meer langwerpig. Dat Vierkante
van de olifant wordt vooral veroorzaakt door de
hogere poten. Ook is dan te zien dat de olifantenkop veel
hoger is. Het essentiele verschil tussen beide diersoorten
is echter gelegen in het kauwapparaat. De veranderingen
daarin zijn op te vatten als een aanpassing aan veränderte
milieu-omstandigheden. De opbouw van zijn
kauwapparaat stelt de olifant in Staat voedsel te gebrui-
ken dat de laatste miljoenen jaren veel meer voorkomt
dan vroeger het geval was, namelijk gras. Het langzamerhand
droger en kouder wordende klimaat is er de oor-
zaak van dat grote bosgebieden een grassteppe werden.
Gras is h a rt vanwege het hoge siliciumgehalte. Die hard-
heid vraagt speciale voorzieningen aan het gebit om de
sterke slijtage bij het eten op te kunnen vangen. Bij andere
graseters, zoals koeien en paarten, werden de krönen
van de kiezen hoger, zodat ze langer meegaan. Bij de
olifanten gebeurde dat ook, maar ook nog veel meer:
- De kiezen: elke rij tepels van de mastodontentand ver-
smolt tot een hoge dünne lamel, bestaande uit een om-
hulsel van email, gevuld met tandbeen. De lamellen zijn
met tandeement aaneengekit en hun aantal neemt lang-
zamerhand toe (afb. 14 en 17).
Afb.17. De geleidelijke overgang van de mastodontenkies (A) naar die
van een olifant (F).
- De kaken en de tandwisseling; de kaken worden korter,
zodat er nog slechts plaats is voor een grote kies per
kaakhelft. Achter de kies die in functie is, is zijn vervan-
ger al in aanbouw. In totaal heeft de olifant zes kiezen, die
een voor een dienst doen. Ook dit is te zien als een extra
voorziening tegen de slijtage.. De kiezen staan zodanig
scheef in de kaak dat süjtage aan de voorste punt begint
en zieh langzamerhand naar achteren uitbreidt. Is het
voorste stuk versleten, dan brokkelt dit af en valt uit (afb.
18). Het lijkt net of de kies daarna iets naar voren schuift
en de vervanger voor een klein deel in functie komt. Of er
inderdaad sprake is van opschuiven is nog steeds een
twistpunt. Dit opschuifproces zou zo doorgaan tot alle
kiezen versleten zijn. Als de olifant het zolang volhoudt,
is hij inmiddels 60 tot 70 jaar oud.
- De kauwspieren; door de verkorting van de kaken veränderen
de aanhechtingsplaten van de kauwspieren en
daarmee hun functie. Het gevolg is dat de olifanten niet
meer de malende kauwbewegingen kunnen maken zoals
de mastodonten en trouwens de meeste zoogdieren. Olifanten
kunnen met hun kaken alleen nog voor- en achter-
waartse bewegingen uitvoeren. De iets boven het kauw-
vlak uitstekende emaille ribbels van de boven- en onder-
kies worden over elkaar geschuurd en verbrijzelen het
voedsel.
Afb.18. Links: schedelschema’s van de mastodont (boven) en de olifant.
Rechts: de stand van een olifantskies in de kaak in drie stadia van
afslijting.
- De schedel; naarmate de olifant groter wordt, is er een
grotere kies nodig om de toenemende hoeveelheid voedsel
te kunnen verwerken. De ruimte, die er moet zijn om
zo’n grote kies te kunnen bouwen, wordt in de bovenkaak
gevonden doordat de schedelbasis meer verticaal gaat
staan. De top van de schedel wordt daardoor hoger en de
voorkant met de grote tandkassen voor de stoottanden
wordt meer verticaal naar beneden gericht. De hele schedel
draait als het wäre om in een in het verhemelte gelegen
as (afb. 18).
- De lengte van de poten; door de draaiing van de tandkassen
wijzen de stoottanden naar beneden. Een langer
worden van de poten lijkt logisch om de stoottanden niet
op de grond te laten komen.
Al deze veranderingen begonnen ongeveer zeven miljoen
jaar geleden in de groep Stegotetrabelodontinae.
Daarnaast verdwenen ook de onderste stoottanden, een
feit dat door verschillende vondsten is gedocumenteerd.
Twee miljoen jaar later was het veranderingsproces zover
voltooid, dat er niet alleen van olifanten kon worden ge-
sproken, maar ook reeds onderscheid kon worden ge-
maakt tussen drie geslachten waaruit de olifantenfamilie
bestaat: 1. het geslacht Loxodonta, waarvan drie soorten
bekend zijn; een daarvan is de nu nog levende Afrikaanse
olifant; 2. het geslacht Elephas met elf soorten waarvan
de Indische olifant de enige overlevende is; 3. het geslacht
Mammuthus met zeven soorten, die alle uitgestor-
ven zijn. Aan een soort van dit geslacht, Mammuthus pri-
migenius, de mammoet, die in de ijstijden ook in ons land
voorkwam, willen we extra aandacht besteden, omdat dit
dier in de paleontologie een bijzondere plaats inneemt.