
antieke vitrines; van het aanbrengen van een moderne
verlichting is bewust afgezien.
Bij de keuze voor de expositie - ruim 5% van het totale
b e z it- is geprobeerd van aile onderdelen van de collectie
iets te tonen. Dit brengt mee dat aan sommige rijk
vertegenwoordigende sériés verscheidene vitrines gewijd
worden, terwijl van andere groepen niet meer dan een
vluchtige indruk gegeven kan worden.
In de 16 vitrines längs de wanden worden penningen
getoond, waarbij de nadruk, in overeenstemming met de
inhoud van de collectie, op de 17de en 18de eeuw valt.
Gekozen zijn daarvoor een aantal thematische groepen:
Triumfpenningen uit de Tachtigjarige oorlog;
Plaquettepenningen uit de 17de eeuw;
Penningen ten tijde van koning-stadhouder Willem III;
Herdenkingspenningen 18de - 20ste eeuw;
De Histoire métallique van Lodewijk XIV;
Penning-suites uit de 18de eeuw;
Jubileum- en prijspenningen;
F amiliepenningen;
Gilde-, vroedschaps- en schutterspenningen;
De sinds 1925 werkzame Vereniging voor Penning-
kunst.
De 12 wat kleinere vitrines in het midden van de zaal zijn
gevuld met munten, waaronder de omvangrijke reeksen
van Gelderland (legaat Th.M. Roest) en West-Friesland
(legaat A.J. Enschedé) domineren:
Middeleeuwse munten van de hertogen van Gelre;
Munten van de Gelderse steden en heerlijkheden;
Munten van de provincie Gelderland;
Munten van het landschap West-Friesland;
Keuze van andere Nederlandse en buitenlandse
munten;
Nederlandse noodmunten;
Romeinse en Byzantijnse munten.
Na jaren van bestaan in het duister hemeemt het Penning-
kabinet thans de in de opzet van Teylers Stichting
voorziene plaats naast de Kunstverzamelingen, het
Mineralogisch en Paleontologisch Kabinet, het Natuur-
kundig Kabinet en de Bibliotheek.
H. Enno van Gelder
Tentoonstelling ‘Germ de Jong 1886-1967’
Schilderijen en tekeningen
Gedurende de lentemaanden bieden de wanden van de
eerste schilderijenzaal van het museum een Heuriger
aanblik dan gebruikelijk: in plaats van de stemmige, laat-
negentiende-eeuwse schilderijen die er gewoonlijk hangen,
vindt men er tot en met 22 juni een dertigtal doeken
vol kleur en licht van de hand van Germ de Jong, als
onderdeel van de aan deze kunstenaar gewijde tentoonstelling.
Al tijdens zijn leven werd De Jong geroemd als
een van de weinige coloristen onder zijn Nederlandse
tijdgenoten; de selectie schilderijen in de expositie
bevestigt die karakterisering ten volle. Bij alle diepgaande
veranderingen die zijn stijl in de loop van vijftig jaar
onderging, bleef zijn uitgesproken gevoel voor kleur en
voor kleurharmonieen ongewijzigd en opvallend.
De Jong, die in 1886 in Friesland geboren was, had in
Amsterdam en Rotterdam een opleiding genoten als
decoratief tekenaar. Tot aan het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog was hij in die hoedanigheid werkzaam in
verschillende Duitse steden. In augustus 1914 keerde hij
naar Nederland terug en besloot hij, gesteund door
vrienden als Dirk Filarski en Conrad Kickert, zieh geheel
te gaan wijden aan de schilderkunst - waarvan hij zieh de
techniek min of meer zelfstandig eigen heeft moeten
maken. Met zijn eerste tentoonstelling van tekeningen en
schilderijen, in 1917 in Amsterdam gehouden, behaalde
hij dadelijk al een eclatant succes: alle 55 werken waren,
naar het schijnt, binnen tien dagen verkocht.
Het vroegste schilderij dat op de huidige tentoonstelling te
zien is, dateert uit datzelfde jaar 1917. Het is een stil-
leven met bloemen, een thema dat de Schilder tijdens zijn
loopbaan telkens opnieuw zou opnemen. Tegen een doffe
zwarte achtergrond steken de heldere kleuren van de
rozen, de blauwe glazen karaf en een fel-rood Japans
lakdoosje fonkelend af. Contouren zijn nauwelijks aange-
geven: het schilderij bestaat voornamelijk uit los tegen
elkaar gezette kleurvlakken. Ondanks de compositorische
onvastheid waarin zieh de onervaren Schilder verraadt,
wijst dit werk duidelijk op de richting waarin deze zieh zal
ontwikkelen.
Germ de Jong’s achtergrond als decoratief tekenaar is nog
duidelijk herkenbaar in zijn vroegste schilderijen en
tekeningen, zoals bijvoorbeeld in het grillige, haast
Jugendstil-achtige lijnenspel in de boompartijen van
enkele vroege landschappen. Van invloeden van modernistische
stromingen, waarmee Kickert de Schilder in
aanraking gebracht had, is nog weinig te merken. Wel
spreekt uit deze doeken van omstreeks 1918 een grote
bewondering voor Vincent van Gogh, zowel voor diens
intense kleurgebruik als voor zijn vitale penseelstreek,
zonder dat men overigens van directe bei'nvloeding kan
spreken. Net als Van Gogh toonde Germ de Jong zieh
aangetrokken tot het ‘japonisme’, zoals vooral in veel van
zijn tekeningen duidelijk tot uiting komt. Tot omstreeks
1924 was De Jong nog duidelijk op zoek naar een eigen,
persoonlijke stijl; een tijdlang experimenteerde hij zelfs
met naar abstractie neigende vormoplossingen, zoals in
een Kleurfantasie uit 1922, op de tentoonstelling aan-
wezig. Later zou hij van dergelijke experimenten zeggen
dat ze ‘ontstonden in een tijd van morele depressie, waarin
ik de werkelijkheid haatte en figuurloze werken maakte,
gebaseerd op muziek. Daar ben ik spoedig mee opge-
houden.’ Die depressie hing samen met de ontbinding van
zijn eerste huwelijk.
Beslissend voor de uiteindelijke richting die Germ de Jong
zou kiezen waren zijn reizen naar Frankrijk, waar hij
gefascineerd raakte door het zuidelijke landschap. Een
eerste tocht naar Parijs in 1920 werd al spoedig gevolgd
Alb. 2. Germ de Jong (1886-1967) - Bergstroom, Pyreneeen,
(1925), oüeverf op doek, 95 x 128 cm. Particulière collectie.
door verdere verkenningen van Bretagne, de Côte d’Azur
en de Pyreneën. In 1926 vestigde de Schilder, inmiddels
hertrouwd, zieh met zijn gezin in Parijs, waar ze tot eind
1933 bleven wonen. Uit deze période, misschien de
vruchtbaarste van zijn loopbaan, dateren talrijke landschappen
en vooral de bekende Parijse stadsgezichten,
waarin hij het drukke leven aan de boulevards in beeid
bracht. De voorliefde voor decoratieve kleurvlakken die
uit de eerdere stillevens en landschappen sprak, uit zieh in
die straatscènes heel nadrukkelijk in het veelvuldig
gebruik van frontaal geziene, blinde muurvlakken en
schuttingen, dikwijls getooid met felgekleurde aanplak-
biljetten. Tegen zo’n in forse kleuren opgezette achtergrond
krioelt dan, in de nietige voorgrond, het leven van de
stad: veel taxi’s en andere auto’s, maar slechts zelden
herkenbare menselijke figuren. Overigens had Germ de
Jong eigenlijk gemengde gevoelens over het Parijse
kunstenaarsleven. In een brief schreef hij: ‘Men kan hier
twee dingen doen. Aan alles deelnemen, dat is dus: alles
achtema sjouwen. Meer buigen en lopen en visites maken,
theater bezoeken, souperen en dineren, dansen en tea’s
dan schilderen. Op de mode letten: met schilderen,
spreken, kleden, lopen enz. In één woord een afschuwe-
lijke kerel zijn. Of wat de beroemde Franse landschaps-
schilders zelf doen. In het land hunner keuze wonen en af
en toe afdoende exposeren. Dat zijn de goeie en harde
Wirkers. Daar wil ik bij en zo doe ik ’t dus. Rechtuit is de
kortste weg. Ook mooi gezegd, he?’
Vanuit Parijs ondemam de schilder jaarlijks één of
verschillende reizen naar zuidelijke contreien, soms in het
gezelschap van Dirk Filarski. In 1929 waren zij samen in
Marokko, in 1932 in Venetië en tenslotte in 1933 in
Spanje. Op deze reizen werkte Germ de Jong voornamelijk
in de open lucht, schilderend op kleine paneeltjes die
hij in zijn schilderkist meebracht. Dergelijke schetsen,
waarvan er een aantal in de expositie te zien zijn, werden
dan in sommige gevallen later uitgewerkt op grotere
formaten.
De Spaanse reis van 1933 was voorlopig de laatste
buitenlandse tocht die de schilder zou maken; in 1934
Alb. 3. Germ de Jong (1886-1967) - Portret van Elly, (1924),
oüeverf op doek, 121 x 96,5 cm. Particulière collectie.
verhuisde het gezin De Jong terug naar Nederland, waar
spoedig daarna de tweede echtscheiding van de kunstenaar
werd uitgesproken. Er braken nu moeilijke jaren aan
voor De Jong. Hij vestigde zieh in Schoorl nabij Bergen
en, hoewel nog enkele succesrijke tentoonstellingen van
zijn werk gehouden werden, had hij het minder breed dan
in voorgaande jaren. Hij schilderde vooral veel landschappen
in en om de Noordhollandse duinenrij en een
groot aantal bloemstukken, waarvoor hij een lichtere toets
en een zachter palet koos dan hij in zijn Parijse tijd
gebruikt had. Tijdens de oorlogsjaren, die hij in Amsterdam
doorbracht, schilderde De Jong relatief weinig:
bekend zijn enkele stillevens en een aantal Amsterdamse
stadsgezichten, afbraakbuurten in de Joodse wijk rond de
Zuiderkerk, waar de schilder in de Staalstraat woonde en
zijn atelier had. Het zijn stille, figuurloze doeken, in
pasteltinten geschilderd, heel anders dan de felgekleurde
en drukke boulevardscènes uit Parijs.
Sinds 1941 was Germ de Jong regelmatig naar Friesland
en vooral Ameland getrokken om daar dorpgezichten en
duinlandschappen te tekenen en te schilderen; de beste
daarvan doen niet onder voor de Mediterrane landschappen
uit vroegere jaren, al zijn ze - in overeenstemming
met het onderwerp - heel wat minder uitbunding van kleur
en stemming. Pas in 1950 maakte de schilder opnieuw een
reis naar het Zuiden. In de daaropvolgende jaren ging hij
herhaalde malen naar de Provence, naar het gebied rond
Gordes, en later ook naar Corsica, waar het vooral Calvi
en Nonza waren die hem trokken. Een indruk van de wijze
waarop hij daar werkte krijgt men uit de beschrijving die