
Samen met Enschedé richtte hij de nieuwe zaal in,
waarvoor hij de nog bestaande kasten ontwierp en die al in
1888 opengesteld kon worden. Een j aar later verscheen de
Catalogue du cabinet numismatique de la Fondation
Teyler à Harlem. Met het oog op buitenlandse gebruikers
in het Frans - helaas wat stuntelig - geschreven7. Intus-
sen zette hij met ijver en akribie de bestudering van zijn
eigen groeiende collectie Gelderse munten voort. Dit
mondde uit in een omvangrijke artikelenreeks Essai de
classification des monnaies du comté, puis duché de
Gueldre, weer versehenen in de Belgische Revue van
1892 en 1893 (ook als afzonderlijk boek van 248 blz.),
opgezet als een systematische aanvulling en verbetering
van het standaardwerk van Van der Chijs, op basis van
bestudering van zijn eigen collectie en van andere particulière
en openbare verzamelingen, aangevuld met
archiefonderzoek, waardoor hij een reeks nog ongebruikte
documenten kon publiceren. Dit grote werk werd in de
volgende jaren vervolgd met soortgelijke studies over
munten van ’s-Heerenberg, Batenburg en Anholt, nu in
het inmiddels opgerichte Nederlandse Tijdschrift voor
Munt- en Penningkunde. Verder verzorgde hij de publi-
katie van verschilfende muntvondsten; o.a. catalogiseerde
hij het bij Bom geveilde deel van de geruchtmakende
vondst Amersfoort 1894 (het andere deel werd door J.
Schulman bewerkt en geveild)8. Ook adviseerde hij bij de
opbouw van andere collecties, zoals die van Brabantse
munten op het kasteel Heeswijk.
In 1891 woonde Roest het eerste internationale congres
voor numismatiek bij, dat de Belgische Société ter
gelegenheid van haar 50-jarig bestaan te Brussel orga-
niseerde. Hij werd daar tegelijk met enkele buitenlandse
geleerden tot membre honoraire benoemd. Tevens beslo-
ten de daar aanwezige Nederlanders om hier te lande een
Genootschap voor Munt- en Penningkunde op te richten,
dat in 1892 formeel tot stand kwam. Hij werd daarvan
- kennelijk haast vanzelfsprekend - voorzitter en formu-
Afb. 9. Portretpenning van Theodoras Marinus Roest (1832-
1898)
leerde in de eerste aflevering van het in 1893 versehenen
Tijdschrift het programma van de jonge vereniging9. In
1896 werd hij erelid en na zijn dood lieten bewonderaars
van de ‘beminde voorzitter’ en ‘vaderlijke vriend’ een
portretpenning verschijnen1 (afb. 9). Ook hij vermaakte
zijn zo dierbare collectie aan Teylers Stichting.
Binnénkort zullen representatieve selecties uit de legaten
Enschedé en Roest naast elkaar in de thans opnieuw
ingerichte, maar oorspronkelijk door hùn samenwerking
tot stand gekomen zaal worden tentoongesteld. Enigszins
zal daar ook hun uiteenlopende instelling zichtbaar zijn:
uit de evenwichtige reeks Westfriese munten van Enschedé
spreekt een liefde voor fraaie en interessante voor-
werpen van kunstnijverheid, in de veel omvangrijker
Gelderse reeksen van Roest blijkt vooral een aandacht
voor het specialistische detail, waarbij voor hem minder
het aantrekkelijke uiterlijk dan de documentaire betekenis
telde.
H. Enno van Gelder
NOTEN
1. H. Enno van Gelder, Teylers Stichting en de numismatiek, in De
Geuzenpenning 1965, p. 69-75; herdrakt Jaarboek voor Munten
Penningkunde 1980, p. 249-255.
2. Over hem: Levensberichten der afgestorven medeleden van de
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1897/98, p. 73-
92.
3. Zie noot 5.
4. Op zijn uitdrukkelijk verlangen werd geen levensbericht ge-
publiceerd: Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde 1898, p.
296-297.
5. In de Serie geannoteerde veilingcatalogussen van de firma (Kon.
Penningkabinet) komt Roest in 1862 voor het eerst als koper
voor. Enschede veischijnt sinds 1877 als koper van Westfriese
munten (eerder als koper van penningen voor Teyler).
6. J. van Kuyk, Geschiedenis van het Kon. Kabinet van Munten,
Penningen en Gesneden.Steenen, 1946, p. 66-67.
7. Een tweede vermeerderde druk verscheen in 1909, waarin de
collecties Enschede en Roest zijn opgenomen (naar de fiches van
de vooimalige eigenaren).
8 .Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 1955, p. 8.
9. Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde 1893, p. 5-9.
10. Ibidem 1900, p. 296-298.
Tentoonstelling ‘Op het land’
Het landschap in de Hollandse 17de-eeuwse graffek
De weergave van het landschap als zelfstandig onderwerp
in de Noordelijke Nederlanden ontstond pas aan het begin
van de 17de eeuw. In de eeuwen daarvoor had het
landschap slechts als achtergrond gediend van religieuze
en mythologische voorstellingen. In dit emancipatie-
proces heeft de prentkunst een belangrijke rol gespeeld.
Grote kunstenaars als Hendrick Goltzius, Esaias van de
Velde en Rembrandt hebben zieh met het landschap in de
prentkunst beziggehouden. De expositie in Teylers
Museum samengesteld uit eigen bezit, geeft een indruk
van wat er in die eeuw op dat gebied in de Hollandse
graffek gepresteerd is.
Aan het einde van de 16de eeuw bevonden de Noordelijke
Nederlanden zieh in een overgangsfase van het
intemationaal georiënteerde maniérisme naar het (nu
zogeheten typische) Hollandse ‘réalisme’. Twee belangrijke
kunstenaars uit deze période, Abraham Bloemaert te
Utrecht en Hendrick Goltzius te Haarlem, hielden zieh
allebei met het landschap bezig. We zien bij Bloemaert
dat het landschap nog vaak ondergeschikt is aan de
voorstelling (afb. 10). Goltzius daarentegen maakte
omtrent 1596/98 enkele landschappen zonder enig
religieus of mythologisch onderwerp als rechtvaardi-
ging.
Afb. 10. Jacob Matham (naar A. Bloemaert) - Wegzending van
Hagar (Gen. 21:14), gravure
Claes Jansz. Visscher gaf ca. 1611 in Haarlem de eerste
serie uit met realistische Hollandse landschappen. Hij zal
zieh hierbij gei'nspireerd hebben op twee series van
Vlaamse dorpen en boerderijen in prent gebracht door
Hieronymus Cock te Antwerpen in l559enl561. Deze
voor het noorden revolutionaire serie van Visscher werd al
snel gevolgd door reeksen van Pieter Molijn, Jan van de
Velde en vele anderen.
Omtrent 1620, wanneer de uitbeelding van het landschap
als zelfstandig onderwerp volkomen geaccepteerd is, is de
voortrekkersrol van de prentkunst voorbij en gaat de
schilderkunst een niet te verwaarlozen rol meespelen.
Wat zeker niet wil zeggen dat er geen schitterende
landschapsgrafiek meer werd gemaakt. Integendeel, in
deze periode en daama maakten Hercules Segers,
Adriaen van Ostade (afb. 11) en Rembrandt hun
meesterwerken op dit gebied. De laatste twee hebben,
Afb. 11. Adriaen van Ostade, De visser, ets
zeldzaam geval, zowel in schilderkunst als in grafiek een
belangrijk oeuvre nagelaten. Voor een tijd waarin steeds
meer specialismen opgeld doen, is dat heel opmerkelijk.
Van Anthonie Waterloo bij voorbeeld kennen we zeer
fraaie landschapsetsen, maar amper schilderijen en van
Jan van Goyen veel schilderijen, maar in het geheel geen
grafiek.
Een enigszins apart staande groep kunstenaars in het
17de-eeuwse Holland waren zij die het Italiaanse landschap
en zonlicht als onderwerp uitkozen: de Italiani-
santen. Stonden zij in de 18de eeuw nog in zeer hoog
aanzien, in de 19de eeuw werden zij verguisd om hun
gering ‘nationalisme’. Zij beeldden de Campagna Romana
af met haar schilderachtige rui'nes, herders en vee. Veelal
bleven deze kunstenaars langdurig in Italie. Onder hen
was Pieter van Laer zeer invloedrijk; zijn dierstukken
werden op grote schaal nagevolgd, o.a. door Nicolaes
Berchem en Karel Dujardin.
Zoals in zovele Europese landen nam ook in Holland aan
het einde van de 17de eeuw de culturele invloed in
Frankrijk sterk toe. Het gladde, ideale arcadische landschap
en het topografisch correcte stads- en dorpsgezicht
werden aan het einde van de eeuw het hoogst gewaar-
deerd. De originaliteit en vooral de spontaniteit ver-
dwenen en maakten plaats voor een tamelijk emotieloze,
decoratieve gladheid.
M. Plomp
De tentoonstelling ‘Op het land’ is nog tot en met 1 September in de
eerste schilderijenzaal van het museum te zien.
Bij de tentoonstelling is een catalogus met inleidende teksten
versehenen, 24 pp. 12 ill., kosten / 5,-.