
■■■■■Cab,.;' ^ w H H
Afb. 2. Paul Gabriel (1828-1903) - De Kamper Veenderij,
aquarel; 377 x 585 mm
in de compositie ontstaat, met sterk inwaarts lopende
diagonalen. Vergelijkbaar is wat dit betreft een andere
aquarel in deze expositie: ‘Landschap met een regenboog’
(afb. 3), geschilderd door Willem Roelofs (1822-1897).
Alleen bevindt zieh in dit geval geen vaart, maar een
weggetje met koeien in het midden van het beeid.
Gabriel en Roelofs maakten beide van dezelfde onder-
werpen ook een schilderij. Het werk van Gabriel is in dat
geval alleen vanuit een iets andere hoek gezien, waardoor
de vaart meer diagonaal in het beeid Staat. Beide schilderten
zijn thans in het Haags Gemeentemuseum.2
De huidige expositie maakt het ook in Teyler mogelijk een
rechtstreekse vergelijking te maken tussen een schilderij
en een aquarel van Roelofs, waarin hetzelfde onderwerp
wordt uitgebeeld (afb. 4 en 5). Op het eerste gezicht lijken
de twee werken, die een landschap in de omgeving van
Dordrecht voorstellen, sterk overeen te komen. Een
nadere beschouwing leert echter dat er toch vrij grote
verschillen zijn. Zo zien we in de achtergrond van de
aquarel twee molens en de daken van een paar huizen,
terwijl hier in het schilderij een heel stadje is weerge-
geven. En in de voorgrond van het schilderij ligt een bootje,
dat in de aquarel helemaal niet voorkomt. Op de keper
beschouwd is zelfs de markante houten schuur in het
midden verschillend, waardoor we moeten betwijfelen òf
hier nu wel hetzelfde onderwerp wordt uitgebeeld. De plas
in de voorgrond is echter qua vorm bijna identiek,
waardoor onze twijfel weer gedeeltelijk wordt wegge-
Aib. 3. Willem Roelofs (1822-1897) - Landschap met een regenboog, aquarel; 2J5 x 645 mm
Naast deze overeenkomst vertonen beide aquarellen
verder vrij sterke verschillen, zowel in thema, kleurge-
bruik als toets, waardoor elk werk een eigen sfeer uitstraalt.
Zo ervaren we het landschap van Gabriel als typisch
Hollands, terwijl dat van Roelofs veel minder vertrouwd
oogt. Dit laatste wordt vooral veroorzaakt door de gloed
van de najaarskleuren tegen de donkere lucht en het
ongewone verschijnsel van de regenboog. Daamaast zien
we ook enkele huisjes, die niet typisch Hollands zijn.
Misschien stelt het een landschap in Belgie voor, waar
Roelofs vanaf 1847 woonde en waar hij veel schilderde.
nomen. De conclusie is, dat de kunstenaar in beide werken
door hetzelfde landschap geinspireerd kan zijn, maar dat
van een topografisch betrouwbare weergave geen sprake
is.
Roelofs wordt tot de vertegenwoordigers van de Haagse
School gerekend, een groep schildere die het niet in de
eerste plaats ging om een zo betrouwbaar mogelijke
weergave van een bestaande situatie. Zij waren veeleer
geinteresseerd in de stemming van een landschap, bij-
voorbeeld onder een verandering van weersomstandig-
heden. In deze kennen de Haagse meestere naast het
schilderij aan de aquarel een eigen bestaansrecht toe. Het
TEYLER<§>MUSEUM —
Afb. 4. Willem Roelofs - Landschap bij Dordrecht,
aquarel; 312 x 550 mm
doorzichtige effekt van de waterverftechniek leent zieh
namelijk bij uitstek voor het tekenen van een atmosfeer,
terwijl de kleuren zieh fijn op elkaar laten afstemmen.
Het enthousiasme van de Haagse schildere voor het
aquarelleren leidde in 1876 zelfs tot de oprichting van de
Hollandsche Teeken-Maatschappij. Naast artistieke re-
denen is hiervoor ook een commerciele reden aanwijs-
baar. Zo merkte Gérard Bildere op: ‘Het (de aquarel) is
tegenwoordig nogal eene bron van geld; de menschen
kopen waarlijk veel tekeningen, maar schilderijen geen
enkele’.3 -
De oprichters van de Teeken-Maatschappij, Anton
Mauve, Willem Maris en H.W. Mesdag, zijn hier allen
met werk vertegenwoordigd. Vergelijken we hun tekeningen
onderling, dan valt vooral het verschil in onderwerp
op. Mauve beeldt een ploegende boer uit, Mesdag
een zeegezicht en van Maris is een groepje eendjes aan de
slootkant te zien. De eenden zijn een geliefd onderwerp
van Willem Maris. Het is bekend dat hij bij zijn huis in
Voorburg een eigen eendenkooi had, waar hij de dieren in
alle rust kon bestuderen.
Een populair thema bij de Haagse School, dat vooral is
verbonden aan het werk van Jozef Israels (1824-1911),
vormen taferelen uit het leven van eenvoudige vissers en
boeren. Een kleine aquarel van Israels toont een armoedig
geklede vrouw in een donker visserskot. Zij zit voorover
gebogen voor een haard, het hoofd rust in de handen.
Dezelfde haard komt ook voor in het grote schilderij,
waarbij de aquarel is geexposeerd. Het is een element dat
voor Israels in sterke mate verbonden lijkt aan de donkere
vertrekken waarin hij zijn figuren vaak situeert. Zelf
schreef hij eens dat bij de haard ‘de rook en ’t roet hun
kleur op de muren penseelen’.4
Samen met de tekeningen van de Haagse meestere is werk
te zien van verwante kunstenaars als Elisabeth Verwoert
en Nico Bastert. Verwoert (1836-1905) is vertegenwoordigd
met een aquarel die doet denken aan de zeegezichten
van Mesdag, terwijl van Bastert (1854-1939) twee rivier-
gezichten zijn geexposeerd, een genre dat binnen zijn
oeuvre een belangrijke plaats inneemt. Bastert woonde
lange tijd aan de Vecht, waar hij veel tekende en
schilderde. In tegenstelling tot een Roelofs is zijn werk
doorgaans wel topografisch. Dit blijkt bijvoorbeeld als
Afb. 5. Willem Roelofs - Landschap bij Dordrecht,
olieverf op doek; 42 x 68 cm
men het hier geexposeerde gezicht op Breukelen vergelijkt
met een andere tekening van dit onderwerp, die hij tien
jaar later maakte en waarin alleen details verschillend
zijn. Teylers Museum bezit een grote hoeveelheid tekeningen
van Bastert, die dus niet alleen van artistieke maar
ook van documentaire waarde is.
Nadat de Haagse School in de jaren ’70 haar hoogtepunt
had bereikt, kwam rond 1885 in Amsterdam een ander
soort kunst tot ontplooiing, die men pleegt aan te duiden als
het Amsterdams Impressionisme. Men rekent er kunstenaars
toe als Breitner en Isaac Israels, de zoon van Jozef.
Beider zijn in deze expositie met werk vertegenwoordigd.
Zij waren geen landschapschildere, maar hadden veeleer
voorkeur voor taferelen uit de moderne stad, zoals een
levendige straat, een boulevard of een gracht. En in de
plaats van de arme vissers en boeren rieht men nu zijn
aandacht op het stadsproletariaat. Breitner (1857-1923)
schreef op 24-jarige leeftijd: ‘ikzelf, ik zal de mensen
schilderen op straat en in de huizen, de straten en de
huizen die ze gebouwd hebben, ’t leven vooral. Le peintre
du peuple zal ik trachten te worden...’5 Teyler bezit een
groot schilderij van Breitner, waarop twee dienstmeisjes
zijn te zien. In vergelijking met de Haagse School vallen
de krachtige kleuren op, evenals de enigszins ruige, vlek-
achtige toets.
Bij de tekeningen is van Breitner onder meer een leuke
figuurschets. Het is een vluchtige indruk van twee wan-
delaars en wat pratende mensen, snel neergepenseeld, wat
het momentele van het onderwerp benadrukt. Dezelfde
voorkeur voor kleurige, bewegende onderwerpen, spreekt
uit het werk van Willem de Zwart, Floris Amtzenius en
Frederik Nachtweh (afb. 1).
Tot slot zijn in deze tentoonstelling ook enkele portretten
te zien. Twee verechillende opvattingen van het portret
illustreren de werken van Jan Veth en Willy Sluiter (afb. 6
en 7). Beide beeiden Jozef Israels uit, die zieh veel heeft
laten portretteren door zijn collega’s. De werken dateren
uit het begin van deze eeuw, toen Israels al op hoge leeftijd
was. Het portret van Sluiter (1873-1949) is het meest
impressionistisch. Het lijkt snel getekend, meer in vlakken
dan in lijnen gedacht en is daarom niet zo gedetailleerd.
Veth (1864-1925) tekent daarentegen nauwkeurig en
meer lineair. Hij heeft zieh op het hoofd van de schilder