
Afb. 6. Jan Veth (1864-1925) - Portret van Jozef Israels met hoed,
1907, potlood, zwart krijt en enig penseel in bruin; 251 x 219 mm
f iiffr 4111!
1ÉV
m
jiggggr
I •
Afb. 7. Willy Sluiter (1873-1949) - Portret van Jozef Israels, 1911
pastel, 400 x 318 mm
geconcentreerd, dat hij in profiel weergeeft, terwijl het in
de rechter hand rust. Sluiter toont Israels bijna ten voeten
uit, enigszins uitgezakt zittend in een stoel. Misschien is
hij tijdens het poseren in slaap gevallen, want zijn ogen
zijn gesloten. Dit is waarschijnlijk het laatste portret dat
van de beroemde Hagenaar is gemaakt.
A. E. Kraayenga
NOTEN
1. Schölten, H.J., Notitie van Schilderten, Teekeningen, Etsen,
Gravures, enz., aangekocht voor de Kunstverzamelingen in
Teylers Museum, begonnen 8 aprii 1873.
2. Beide werken zijn afgebeeld in: Cat.tent.De Haagse School
Hollandse meesters van de 19de eeuw, Utrecht 1983, p. 185 en
270.
3. Ibidem, p. 23.
4. Ibidem, p. 192.
5. Geciteerdin: H.L.C. Jaffé, Breitneren Amsterdam, in: Openbaar
Kunstbezit, 1963, nr. 18.
De tentoonstelling 'Haagse School en Amsterdams Impressionisme’
duurt van 8 September tot en met 17 november 1985.
Enschede en Roest als Tweede Stichters
van Teylers Penningkabinet
De numismatische collectie van Teylers Museum heeft de
huidige omvang vooral gekregen in de tweede helft van de
vorige eeuw dankzij de künde en doortastendheid van mr.
A.J. Enschede en Th. M. Roest. De grondslag werd
natuurlijk gelegd door Pieter Teyler van der Hulst (1702-
1778) zelf, die een ruime belangstelling had voor alle in de
18e eeuw bloeiende takken van kunst en wetenschap.
Door zijn testament kwamen zijn vermögen en zijn
collecties onder beheer van Teylers Stichting, met de
opdracht de wetenschap te bevorderen o.a. door middel
van een tweetal genootschappen1. Reeds in 1780 ving de
bouw aan van de Ovale Zaal, thans nog de kern van het
later sterk uitgebreide museumcomplex aan het Spaame,
en in 1778 werd de eerste prijsvraag uitgeschreven, begin
van een nog altijd doorlopende reeks waarin ook de munt-
en penningkunde geregeld aan de orde is gesteld.
De juiste omvang van de door Teyler gevormde penning-
collectie, die vermoedelijk voomamelijk historisch gericht
was, is niet bekend, evenmin is de geleidelijke groei
daarvan in de volgende decennia nauwkeurig vast te
stellen. Wel is duidelijk dat de opbouw tot het tegen-
woordige indrukwekkende niveau tot stand kwam door de
stuwende kracht van Enschede, sinds 1876 lid van het
Tweede Genootschap, die Directeuren van de Stichting
wist te overtuigen van de noodzaak geregeld gelden voor
dit onderdeel beschikbaar te stellen. In de volgende 20
jaar kocht hij op veilingen en onderhands honderden
stukken, meestal van uitstekende kwaliteit, waardoor
Teylers verzameling van Nederlandse penningen uit de
17de-19de eeuw een der meest representatieve in het land
werd. Ook werd op zijn initiatief een aparte expositie-
mimte voor deze collectie gebouwd en de specialist
Th. M. Roest als conservator van het penningkabinet
aangetrokken met de opdracht de tentoonstlling in te
richten en een catalogus uit te geven. Doordat beiden
bovendien hun belangrijke privé collecties van munten
aan de Stichting vermaakten, kreeg de verzameling tegen
1900 de huidige omvang: een zeer rijke reeks Nederlandse
penningen met de nadruk op historié- en familie-
penningen; kleinere aantallen rekenpenningen, gebruiks-
penningen en buitenlandse penningen; twee zeer gespe-
cialiseerde collecties van munten, resp. van West-
Friesland en van Gelderland; veel kleinere series van
Romeinse munten en Nederlandse munten uit andere
gewesten. In de muntreeksen is daama weinig veranderd,
de penningverzameling is ook in deze eeuw nog geregeld
uitgebreid.
Afb. 8. Adriaan Justus Enschedé (1829-1896)
Adriaan Justus Enschedé (1829-1896) behoorde tot de
bekende Haarlemse drukkersfamilie2. Na een rechten-
studie was hij aanvankelijk in het bedrijf werkzaam, waar
hij zieh o.a. bezig hield met de geschiedenis van het
drukkersvak. Maar bij zijn ruime culturele belangstelling
was een commercièle carrière voor hem al gauw niet
bevredigend. In 1857 aanvaardde hij een benoeming tot
gemeente-archivaris van Haarlem en al in 1866 liet hij een
catalogus verschijnen die als een eerste moderne inven-
tarisering van een stadsarchief beschouwd wordt. Ge-
durende een werkzaam leven publiceerde hij geregeld, niet
alleen over de geschiedenis van Haarlem, maar ook op
andere gebieden; vooral de historie van de Eglise
Wallone had zijn warme interesse. Hij deed ook veel voor
het kunstbezit van de stad, o.a. jarenlang als voorzitter van
de stedelijke Museumcommissie. Ook buiten Haarlem
ontplooide hij zijn organisatorische gaven in de Vereni-
ging Rembrandt, het Kon. Oudheidkundig Genootschap
en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Belangstelling voor numismatiek toonde hij al vroeg. Hij
bezat een bescheiden collectie Romeinse munten (in 1877
aan Teyler geschonken) en hij bewertete met de bekende
numismaat J.P. Six in 1863 de catalogus van de
verzameling antieke munten van de Kon. Ned. Akademie
van Wetenschappen. In 1876 werd hij opgenomen in
Teylers Tweede Genootschap, waarschijnlijk echtermeer
als Haarlems intellectueel dan als numismatisch deskundige.
Het resultaat van zijn aktiviteit waren de reeds
genoemde organisatorische vemieuwingen van het penningkabinet,
waardoor de collectie op een aanzienlijk
hoger plan gebracht werd en door expositie en catalo-
gisering voor het publiek toegankelijk gemaakt.
In dezelfde jaren3 begon hij een privé collectie van
vaderlandse munten te vormen, waarbij hij zieh concen-
treerde op die van West-Friesland van 1587 tot 1796.
Dankzij zijn vele connecties en zijn goede smaak slaagde
hij erin een bijzonder volledige reeks van uitmuntende
kwaliteit bijeen te brengen. Tot verder onderzoek of
publikatie op dit gebied is hij echter niet gekomen. Wel
werd hij natuurlijk bij de oprichting van het Ned.
Genootschap voor Munt- en Penningkunde in 1892
onmiddellijk lid en bezocht hij geregeld de vergaderingen.
Na zijn dood in 1896 kwam de collectie krachtens legaat
in de door hem gestichte zaal in Teylers Museum te
staan.
Een heel andere persoonlijkheid was zijn tijdgenoot
Theodorus Marinus Roest (1832-1898), die zijn hele
leven vooral muntenverzamelaar is geweest4. Hij woonde
in een statig huis op het Rapenburg te Leiden, waarschijnlijk
zonder een dagvullend beroep. Al vroeg begon
hij naarstig Gelderland, middeleeuwen en Republiek,
steden en heren, te verzamelen, waarbij vooral de oudere
munten hem boeiden. Van 1862 aP was hij een geregelde
bezoeker van de muntveilingen van G.Th. Born te
Amsterdam, die op ruime schaal Gelderse munten
verwierf en vervolgens nauwkeurig bestudeerde. Al in
1870 schreef hij een artikeltje over onuitgegeven Gelderse
munten in de Revue de la numismatique belge,
waarin - omdat toen in ons land nog geen tijdschrift of
organisatie op dit gebied bestond-ook Nederlanders
geregeld publiceerden. Twee jaar later werd bij benoemd
tot associé étranger van de Société royale de numismatique,
uitgeefster van de Revue. Hij gold weldra als een
vooraanstaande autoriteit op zijn verzamelgebied. In
1876 vroeg de Minister zijn advies6 over de aankoop van
de beroemde collectie Gelderse munten van W.I. Voogt
voor het Kon. Penningkabinet en in hetzelfde jaar werd hij
directeur van het Academisch Penningkabinet in zijn
woonplaats, toen nog de belangrijke door prof. Van der
Chijs gestichte algemene collectie. Toen deze echter vijf
jaar later, terwille van een efficiënter beheer van het
rijksbezit, grotendeels bij het Kon. Penningkabinet in Den
Haag was ingelijfd, namhij in 1883 ontslag. Weldra kreeg
Roest echter opnieuw gelegenheid zijn bekwaamheden te
ontplooien, toen Directeuren van Teyler hem in 1886 op
Enschedé’s voorstel belastten met de catalogisering van
de Haarlemse verzamelingen, sinds 1888 met de titel van
conservator.