
b. Het Londense exemplaar
In 1861 vond een groevearbeider in de Ottmanns groeve,
niet ver van Solnhofen, een skelet van een klein gewerveld
dier. Het skelet lijkt op dat van een hagedis, maar het is
met duidelijke afdrukken van vogelveren omgeven en
toont twee vleugels met klauwen er aan en een bevederde
staart. Bovendien bezit het een zogenaamd wensbotje, dat
alleen maar bij vogels voorkomt (men veronderstelt dat
het wensbotje bij vogels en Archaeopteryx ontstaan is uit
een vergroeiing van de sleutelbeenderen). Van de kop is
alleen een versteend hersenafgietsel bewaard en naast het
bekken ligt nog een gedeelte van de bovenkaak met vijf
tanden erin. Het is dus duidelijk dat we hier te maken
hebben met een reptiel met vogelkenmerken of met een
vogel met reptielmerken.
Karl Häberlein kreeg het fossiel in handen en zag
onmiddellijk in dat het fossiel grote wetenschappelijke
waarde had. Hij was echter niet zo ge'interesseerd in de
wetenschappelijke, maar meer in de geldelijke waarde van
het fossiel. Hij verkocht het stuk voor een gigantisch
bedrag (700 toenmalige Engelse ponden) aan het Britse
Museum van Natuurlijke Historie te Londen. Daar ligt
het nu veilig opgeborgen en is jammer genoeg alleen maar
toegankelijk voor wetenschappelijke onderzoekers.
c. Het Berlijnse exemplaar
In 1877 werd in de groeve van Johann Dörr in de buurt
van Eichstätt opnieuw een exemplaar gevonden. Het
skelet van dit exemplaar is in tegenstelling tot het
Londense exemplaar veel vollediger. De beenderen van
het skelet bevinden zieh nog in hun natuurlijke samenhang.
De vleugels liggen volkomen symmetrisch uitge-
spreid. De schedel is goed bewaard gebleven en hieraan
kan men duidelijk zien dat het dier tanden in de bek
had.
Ook bij deze vondst speelde een Häberlein een belangrijke
rol. Ditmaal de zoon van Karl Häberlein, Emst. Deze
kreeg de stukken in handen en wilde, evenals zijn vader, er
grof geld voor maken. De Duitsers probeerden nu echter
de stukken (positief en negatief) in eigen land te houden.
TEYLER<§>MUSEUM
De platen met de afdrukken zijn tot 1974 tentoongesteld
geweest in het Museum te Maxberg. De eigenaar heeft ze
toen teruggetrokken en wil ze niet meer laten zien, noch
aan onderzoekers, noch aan het publiek.
e. Het ‘Haarlemmer’ exemplaar
Op 8 december 1970 was de Amerikaanse paleontoloog
Prof. John Ostrom (afb. 9) bezig met onderzoek aan
vliegende reptielen uit de platenkalk van Solnhofen die
aanwezig zijn in Teylers Museum. Het skelet van een van
die vliegende reptielen (Pterodactylus crassipes) paste
niet in het beeid dat Ostrom had van vliegende reptielen.
De botten van de poten waren bijvoorbeeld te krachtig van
bouw en bij een bepaalde belichting waren er zwakke
indrukken van veren te zien. Een vergelijking met de
andere oervogelskeletten liet geen twijfel over: Pterodactylus
crassipes van Teylers Museum was een Archaeopteryx.
Afb. 10 Teylers exemplaar (Archaeopterix).
Na er eerste 36.000 Mark voor gevraagd te hebben, zakte
de prijs via 26.000 tot 20.000 Mark. Dit bedrag werd
voorgeschoten door de industrieel Werner von Siemens,
de grondlegger van de Duitse elektrotechnische industrie.
d. Het exemplaar van Maxberg
In 1958 herkende Klaus Fesefeldtvan de Universiteit van
Erlangen een derde skelet van Archaeopteryx. Het is een
zeer onvolledig skelet, dat al in 1956 in een groeve in de
buurt van Solnhofen gevonden was. De veerafdrukken
zijn zeer vaag, waardoor het stuk waarschijnlijk aan-
vankelijk niet onmiddellijk als Archaeopteryx herkend
werd.
Ondanks de onvolledigheid van het skelet is het toch van
grote wetenschappelijke waarde. Het vertoond namelijk
details die bij de voorgaande exemplaren niet te zien zijn.
De paleontoloog Heller uit Erlangen kon vaststellen dat
de wervels en de pijpbeenderen typisch vogelbeenderen
zijn, zo zijn de pijpbeenderen dun en hol.
Afb. 8 Het Berlijnse exemplaar (Archaeopterix).
Zo kwam het in bezit van het Paleontologisch Museum
van de Universiteit van Berlijn. Hier ligt het heden in een
van de kluizen en is helaas niet tentoongesteld voor het
publiek.
In de uitstalling van Teylers Museum is een afgietsel van
het Berlijnse exemplaar aanwezig (afb. 8).
Afb. 9 Prof. John Ostrom in de groeve Jachenhausen waar zijn
ontdekking, Teylers exemplaar, waarschijnlijk vandaan komt.
Afb. 11 De groeve Jachenhausen. Deze groeve dreigt verloren te gaan, daar hij vol gestört wordt met gesteende uit het te graven Main-Donau kanaal (links op de foto).