
Een eind verderop ontmoetten de drie broers een kameel-
drijver die zijn kameel kwijt was. Omdat ze zoveel sporen
hadden gezien, grapten ze dat ze het beest ook echt gezien
hadden. Om dit geloofwaardig te maken, noemde ze de
zeven kentekens, die alle juist bleken.
Op beschuldiging van roof werden de broers gevangen
gezet. Pas nadat de kameel heelhuids werd terugge-
vonden, werden zij vrijgesproken.
Na vele volgende reizen namen zij, nu ook wereldwijs
geworden, wel de macht van hun vader over.
Dit - door mij ingekorte en bewerkte - fragment van het
lange sprookje: ‘De omzwervingen van de drie zonen van
de koning van Serendip’, was voor Horace Walpole, een
Engelse erudiet uit de 18de eeuw aanleiding om een nieuw
woord te vormen: serendipity. In een van zijn 1800
brieven aan Horace Mann, de Engelse gezant in Florence,
schrijft hij voor het eerst het woord ‘serendipity’ en geeft
hij de afleiding en de definitie van het begrip: ‘Het door
toevalligheden (by accidents) en schranderheid (sagacity)
ontdekken van dingen waar je niet naar op zoek bent
(‘things not sought for)’.
Kortweg: de kunst een ongezochte vondst te doen en te
zien!
Onder een vondst verstaan we twee of meer op zieh zelf
bekende feiten, ideeen of inzichten, die origineel (voor
vindster/vinder of iedereen) gecombineerd worden tot iets
bruikbaars. Het Latijnse woord ‘cogito’ voor ‘ik denk’
betekent letterlijk ‘ik schud samen’, dat heeft Augustinus
al opgemerkt en ook dat ‘intelligo’ betekent ‘ik kies
tussen’.
In de wetenschap gaat het om ontdekkingen van reeds
bestaande zaken (radioactiviteit b.v.), in de techniek
betreff het dingen die nooit eerder bestanden (de schroef
o.a.), in de kunst zijn het creaties die opvallen door
persoonsgebondenheid (Chaplin o.m.).
Als er iets nieuws wordt gevonden duurt het meestal jaren
voordat men weet hoe bruikbaar het is. Als dan wordt
teruggekeken op het tot stand komen van de vondst, is de
mogelijkheid tot legendevorming volop aanwezig. De
serendipiteit van de vondst kan dan onderschat of
overschat worden. In de praktijk blijkt serendipiteit in de
meeste gevallen slechts een bijrol te speien, hoe essentieel
deze ook is. Men denke aan de ontdekking van Amerika,
of van X-stralen, de naam zegt het al.
Genvemieuwing illustreert de rol van serendipiteit. Elke
genverandering is een ongezochte vondst, waarvan pas
later blijkt of het überhaupt een antwoord is op een
probleem, en zo ja, of dat antwoord meer overlevings-
waarde heeft. In de levende natuur gaat de evolutie van het
erfgoed van vondst naar probleem. In de cultuur daaren-
tegen gaat de vemieuwing meestal andersom: de vraag
gaat dan vooräf aan het vinden van de oplossing, men gaat
van probleem naar vondst. Daamaast echter speelt serendipiteit
in de cultuur ook een rol. Commercieel succes-
volle innovaties, zo blijkt uit meerdere studies, zijn welis-
waar voor ca. 80 procent vondsten gedaan naar aanleiding
van een reeds bestaand probleem (de pil b.v.), maar toch
is in de resterende 20 procent eerst iets gevonden (X-
stralen b.v.) alvorens er vraag naar was.
Door de inleiding en de voorbeelden zal het duidelijk
geworden zijn dat systematisch onderzoek en ‘toevallige’
vondsten elkaar niet uitsluiten, maar juist aanvullen. In
het algemeen wordt de rol van serendipiteit bij weten-
schappelijke, technische en commerciele vondsten onderschat.
Dat komt vooral door de wijze waarop resultaten
van theoretisch en experimenteel onderzoek worden
gepresenteerd: als gezöcht, chronologisch en rationeel.
De niet strikt rationele, chronologische en gezöchte
componenten die tot de resultaten hebben geleid worden
op die manier ondergewaardeerd en zelfs van het toneel
verbannen. De volgende stap is dat de zuivere rationa-
liteit tot norm wordt verheven, niet alleen wat betreff de
resultaten, maar ook met betrekking tot alles wat daar aan
vooraf is gegaan. Dit doet de werkelijkheid onrecht
aan.
Maar ook zou het een onderzoeker er toe kunnen brengen
‘de bloempjes längs de weg’ die een ff aaiere ruiker kunnen
vormen dan die welke men zoekt, te laten staan in plaats
van ze te plukken. Er is dan sprake van serendipiteits-
verlies. Een geslaagd onderzoeker of manager heeft,
behalve een soepele geest, een open oog voor gezöchte
vondsten en daamaast een tweede open oog voor
ongezochte vondsten, want voor beide soorten vondsten
geldt:
‘Es gibt manchmal Verdienst ohne Glück, aber niemals
Glück ohne Verdienst’. (Von Laue).
Pek van Andel
Tentoonstelling Serendipiteit
Serendipiteit is de titel van een tentoonstelling naar een
idee van Pek van Andel. De schilderes Joke Sterk nam de
uitvoering en vormgeving voor haar rekening. Deze
tentoonstelling Staat van 3 november tot en met 19 januari
1985 opgesteld in de kleine gehoorzaal op de eerste
verdieping van Teylers Museum.
Op een speelse manier geeft de expositie voorbeelden van
apparaten, instrumenten en producten, waarvan de
(uit)vinding ongezocht was. Serendipiteit dus. De tentoonstelling
is met name bedoeld als project voor scholen
van voortgezet onderwijs. Vanwege de plaats in het
museum is de toegankelijkheid helaas beperkt. Slechts op
woensdag- en zaterdagmiddag van 13-16 uur is deze
tentoonstelling te bezichtigen voor de museumbezoekers.
Daamaast bestaat de mogelijkheid voor schoolklassen en
andere groepen van (minimaal 10 personen) om op
afspraak ‘Serendipiteit’ te bezoeken.
Teylers Oervogel (Archaeopteryx)
was even terug op het oude nest
I. Inleiding
Archaeopteryx, de oudste ons bekende vogel, leefde zo’n
140 miljoen jaar geleden in de geologische periode die
aangeduid wordt als Jura. Een fossiel daarvan, een
veertje, werd voor het eerst ontdekt in 1860 in de
kalksteen van Solnhofen. Het was een merkwaardige
vogel omdat hij naast vogelkenmerken, zoals veren, ook
reptielkenmerken bezat, zoals een lange hagedisachtige
staart, tanden in de bek en klauwen aan de vleugels. Hij
had de grootte van een kraai.
Van 11-15 September 1984 organiseerde het Jura-
Museum te Eichstätt (gelegen tussen Neurenberg en
München) een conferentie, de Eerste Internationale
Archaeopteryx Conferentie, over dit dier. Paleontologen,
zoölogen, natuurkundigen, fysiologen, embryologen en
geologen namen er aan deel. Tachtig onderzoekers uit
twaalf landen waren aanwezig en er werden 35 voor-
drachten gehouden. Zij discussieerden over een aantal
Problemen, zoals: wie waren de voorouders van Archaeopteryx'!',
is het vliegen op de grond of in de bomen
ontstaan?; hoe zag de omgeving van Archaeopteryx er
uit en hoe leefde hij?
Ter gelegenheid van de conferentie keerde Teylers
oervogel even- terug naar het oude nest. In het Jura-
Museum werd hij in een beveiligde vitrine opgesteld, naast
een ander exemplaats van Archaeopteryx en een fossiel
veertje, waaraan A rchaeopteryx (vrij verteld ‘oer-veertje’)
zijn naam dankt.
Naar aanleiding van het congres zal in het onderstaande
verhaal een en ander over Archaeopteryx uiteengezet
worden en tevens de huidige stand van zaken worden
weergegeven, zoals die op het congres gepresenteerd
werd.
II. De vindplaatsen
In het gebied rondom Eichstätt en Solnhofen bevinden
zieh een groot aantal kalkgroeven, waaruit al sinds de
Romeinse Tijd kalk gehaald wordt voor allerlei doel-
einden. Die kalk, de zogenaamde lithografische kalk, is
daar ongeveer 140 miljoen jaar geleden afgezet in een
lagune. Het gesteente bestaat, waarschijnlijk door perio-
dieke afzetting, uit harde kalkplaten van enkele millimeters
tot enkele centimeters dik, met daartussen steeds
een dun kleilaagje. Door dit kleilaagje zijn de kalkplaten
makkelijk van elkaar te scheiden en zeer geschikt voor
gebruikt als tegels, dakpannen etc. Bij het splijten worden
soms fossielen aangetroffen. Die fossielen bevinden zieh
meestal op de bovenste plaat (de positieve plaat ge-
noemd), terwijl de vorm van het fossiel als een uitholling
in de onderste plaat te zien is (de negatieve plaat).
De kalk is in bepaalde groeven zeer fijnkorrelig en
daardoor zeer geschikt voor steendruk (lithografie).
Hieraan dankt de lithografische kalksteen van Solnhofen
zijn naam.
III. Ontstaan van de kalkafzettingen
De zuidelijke Fränkische Alpen werden in de Jura
omspoeld door de wateren van een tropische zee. Noord-
westelijke van de huidige Fränkische Alpen verhief zieh in
die tijd een Iandmassief. lets zuidelijk van de tegenwoor-
dige Donau strekte zieh de Tethys, (laten we zeggen de
Oer-Middenlandse zee) uit. Tussen de Tethys en de
Fränkische Alpen lag een lagune gevorm door koraal-
riffen. De bodem van deze lagune was zeer onregelmatig
door heuvels en dalen. Die dalen nu zijn de afzettings-
gebieden van de platenkalk.
Over de wijze waarop de kalk is afgezet zijn verschillende
theorieen. Aanvankelijk nam men aan dat de lagune
bepaalde tijden onder water stand en daarna droog viel.
Tijdens het droogvallen zou de platenkalk afgezet zijn.
Tegenwoordig gaat men er vanuit dat het afzetten van de
kalk in diep water is gebeurd. Wat dit betreff zijn er drie
theorieen.
Ten eerste de zogenaamde suspensietheorie. Deze gaat er
vanuit dat stormen kalkmateriaal van het Iandmassief
aanvoerden en daardoor het water troebel maakten.
Nadat de stormen uitgewoed waren, zou de afzetting
plaats hebben gevonden.
De tweede theorie, de zeebloeitheorie, gaat er van uit dat
er zeebloei optrad. Zeebloei of waterbloei is de naam voor
het verschijnsel dat massaal kleine plantaardige Organismen
(fytoplankton) in het water optreden. Door het in
groten getale optreden van de fytoplankton verdwijnt de
zuurstof uit het water en wordt het water vergiftigd. Niet
alleen alle grote Organismen sterven daardoor, maar ook
het fytoplankton zelf. Als het fytoplankton bestaat uit
Organismen met klakplaatjes (coccolithen genaamd) in de
celwand, dan worden deze kalkplaatjes op de bodem
afgezet en ontstaat de platenkalk.
De derde theorie, de z.g. stromatolietentheorie, gaat er
vanuit dat blauw-groen algen (tegenwoordig cyanobacteria
geheten) direkt verantwoordelijk zijn voor de af-
zettingen.
IV. Vondsten
a. Het veertje
In het jaar 1860 vond een groeve-arbeider in een groeve in
de buurt van Solnhofen bij het splijten van de kalkplaten
de afdrukken (positief en negatief) van een veertje. Het
had een lengte van ± 6 cm en was zwart van kleur. Dit was
een opmerkelijke vondst, omdat ten eerste vogelfossielen
tamelijk zeldzaam zijn en ten tweede de veer uit aardlagen
kwam van zo’n 140 miljoen jaar oud. De oudste tot dan
toe bekende vogelfossielen waren afkomstig uit aardlagen
van di 60 miljoen jaar oud.
De Frankfurter paleontoloog Hermann von Meyer, die de
stukken in handen kreeg, doorzag meteen de betekenis van
het fossiel: het was het eerste teken dat zo’n 140 miljoen
jaar geleden al vogels geleefd moeten hebben. Von Meyer
gaf het de naam Archaeopteryx litographica.
Tegenwoordig bevindt zieh een van de platen met veer-
afdruk in het Paleontologisch Museum in München, de
andere plaat is opgeborgen in het Natuurkundig Museum
te Berlijn. _*