
iT E Y L E R S l
4 Koban, 1601-1695, goud
(foto Currency Museum,
Bank of Japan, Tokyo)
5 Cho-gin, 1601-1695,
zilver (75% ware grootte,
foto Currency Museum,
Bank of Japan, Tokyo)
6 Mameita-gin, 1601-1695, zilver
(75% ware grootte, foto Currency Museum,
Bank of Japan, Tokyo)
7 Kan’ei Tsuho, 1636,
koper (foto Currency Museum,
Bank of Japan, Tokyo)
In 1715 werd bovendien door de Japanners bepaald dat twee
Nederlandse schepen per jaar voldoende waren om de goede-
ren die Japan uit het buitenland nodig had aan te voeren. De
vrije verkoop werd toen ook weer vervangen door taxatiehandelj
ju i dezelfde période werd tevens een nieuw Japans college in-
gesteld, de Geldkamer. Dit was een wissel- en voorschotbank
voor transacties met de Compagnie. De Geldkamer deed alle
bestellingen en de Compagnie voerde deze uit. Aile restricties
deden de commercie geen goed. Omdat men huiverig was de
monopoliepositie in Japan te verliezen ging men echter niet
weg uit Deshima.
METAALSTROMEN Tot 1668, het jaar waarin de Japanse
overheid de uitvoer van zilver verbood, zou de stroom zilver uit
Japan een grote roi blijven spelen bij de handelaetiviteiten vaiffl
de VOC in Azië. Toen de Japanse regering de export van zilver
verbood richtten de VOC dienaren zieh op de Japanse gouden
kobans. Deze konden met winst naar Coromandel (India) ge-
zonden worden.
In 1670 werd de prijs die de VOC voor kobans moest betalen
door de Japanners echter verhoogd. Deze prijsstijging zorgde
ervoor dat het aandeel van goud in de totale hoeveelheid geëx-
porteerde goederen snel daalde. Een verlaging van het gehalte
van de gouden en zilveren munten door de Japanse overheidiffl
1695 had ook grote gevolgen voor de VOC. De gouden kobans
bevatten vanaf dat jaar minder goud dan de oude, maar de
VOC was gedwongen ze voor dezelfde prijs aan te nemen als
daarvoor. De gezagdragers van de VOC in Japan maakten zieh
grote zorgen over deze ontwikkelingen. Kaempfer schrijft hier-
‘In vorige tyden namen wy de Cobangs aan tegen 54 Thails
het stuk, en konden ze daar na verkoopen op de Küsten van
Choromandel tot 28 ten honderd voordeel [met 28%
winst]. Maarzedert wyverplicht zyn geworden dezelve tegen
een hooger prys aan te nemen, geven zy een veel minder
winst, en doorgaans een zeer gering voordeel.'
(Kaempfer, p. 263)
Ondanks de verliezen bleef de VOC kobans accepteren en ex-
porteren. Dit gebeurde vooral omdat de restricties die de
Japanners op de handel hadden gesteld de VOC weinig ruimte
lieten voor de export van andere goederen. Dit leidde er soms
toe dat de VOC-dienareh>jn Japan niet genoeg goederen konden
inkopen en hun kobans niet kwijt konden:
‘Want uiterlyk te oordelen, versiegt deze handel jaar op jaar
merkelyk, alzoo de fapanders ons geweldig met hunne siegte
goude Coebangs plagen, die maar 5 a 6 Ryxdaalders
waardig zyn, en die zy de onzen voör 10 Ryxdaalders aame-
kenen: hoewel zy ons toestaan, om die hen, in -t koopen van
goederen weer tegen 10 Ryxdaalders aan te rekenen, dat
zeer wel komt, als iemand niet meer goude Coebangs ontf-
angen heeft, als hy weeruitgeven kan; anders verliest hy op
ieder derzelve 5 Ryxdaalders; een zaak die de Japanders
schynen bedagt te hebben, om ons dien handel moede en
verdrietig te maken-, hoewel de onzen het’er nog al harden.'
^ (Valentyn, p^. 50)
TOT SLOT Op andere fronten ging het ook niet best met de
handel in Azie en in 1795 werd de failliete boedel van de VOC
door de Nederlandse regering overgenomen. Er werd toen niet
meer veel winst gemaakt in Japan. Ondanks dit hield men , /
deze vestiging aan, misschien in de hoop enige politieke in-
vloed in Japan uitte kunnen oefenen. In 1853 dwongen de
Amerikanen de Japanners uiteindelijkTKurr isolatie op te geven
en verkregen zij.in 1854 vrije toegangtot het land. Hiermee
kwam een einde aan de unieke positie van de Nederlanders,
die meer dan 200 jaar als enige Europeanen in Japan aanwe-
zig waren geweest. ■
Met dank aan Currency Museum, Bank o f Japan, Tokyo voor
het verstrekken van informatie en Hlustraties.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Burmeister, S., Frühes Geld in Japan, A. Ernst en Pörtner (eds.),
Die Rolle des Geldes in Japans Gesellschaft, Wirtschaft und Politik
(Hamburg 1998), p. 55-61.
Jacobs, N., C.C. Vermeule, Japanese Coinage, Numismatic Review
(New York 1953).
Kaempfer, E., De beschrljving van Japan (Amsterdam 1733).
Klein, P. W., The monetisation o f the Dutch East Indies: A case of
changing continuity, 1602-1942, Uhlenbeck-Lecture VII: 1989
(Wassenaar 1989).
Opstall, M.E. van, Japans-Nederlandse betrekkingen 1609-1856,
Vier eeuwen Nederland Japan, kunst-wetenschap-taal-handel
(Lochern 1983) p.7-17.
Valentyn, François, Oud en nieuw Oost-lndien. Negende Boek:
Beschryvinge van den handel en vaart der Nederlanderen op Japan
(Dordrecht/Amsterdam 1726).
Lezing door
Rolandt Tweehuysen
bij de opening van de
ten toons telling
Reizen door stad en land
op 7 oktober 2000
Omdat ik me bezighoud met de taal en cultuur van het
e ila n d en rijk Sp o k an ië , heeft Te ylers Museum mij
uitgenodigd om deze expositie te introduceren, want ook
hier is een aantal fanta sie lan d sch ap p en te bewonderen.
Ik vind dat heel leuk om te doen, maar ik ben ook een
beetje n ijd ig , z e g maar ge ru st beho orlijk ja lo e r s .
Want wat een schrijver van een fictief reisboek bij deze ten-
toonstelling direct steekt, is dat een tekenaar zo weinig pa-
pier nodig heeft: een velletje maar, soms wat groter, soms
piepklein (in het geval van Hans Bol slechts 14 bij 20 cm) -
en hele werelden ontvouwen zieh! Niet dat gehannes met
pakken papier, doorhalingen, herschrijvingen - met woor-
den, heel veel woorden. Slechts de kleine, trefzekere bewe-
ging van een hand is hier in Staat om alles op te roepen, om
een rijkdom aan details weer te geven, om een stemming
over te brengen die niet alleen een topografische afstand
overbrugt, of in het geval van fantasielandschappen een afstand
in de geest, maar ook de afstand van maker tot kijker
- een afstand vaak van eeuwen. Het is alsof we de wärmte
van de hand die boven het papier heeft bewogen nog steeds
voelen, en dat maakt het bekijken van deze collectie tot
een uitermate intiem gebeuren.
Tekenen is universeel. Iedereen heeft wel eens getekend, al
was het alleen maar als kind. En het is precies dät wat ons
in Staat stelt om in contact te treden met deze kunstenaars
uit het verleden - ook al zijn we geen kunsthistorici, maar
volkomen leken en weten we van niets.
Maar een ding weten wij direct heel zeker als we de collectie
bekijken: namelijk dat wat elke kunstenaar daar doet,
elk op zijn eigen wijze, niet voor iedereen is weggelegd.
Bij het vakmanschap van onze voorouders zijn wij de
spreekwoordelijke dwergen die op de schouders van reuzen
staan. Zij laten ons kijken, ze tonen ons niet alleen de we-
reld waarin ze hebben rondgelopen, maar soms ook die in
hun hoofd. En het feit dat dit zo'n elementaire kunstvorm
is, die we allen wel eens beoefend hebben, voedt ook onze
bewondering. Onze hand blijft in het algemeen ver achter
bij de hunne, en daar zijn we ons terdege van bewust. Dit is
wat een primaire conditie schept: namelijk de bereidheid,
nee zelfs de gretigheid om ons mee te laten voeren op een
reis in de tijd, die tegelijk een ontmoeting is met een aantal
individuen.