
Vl iegende reptie len: een kennismaking 8
Teylers Museum heeft in zijn fossielenverzameling een collectie vliegende
reptielen. Deze dieren leefden zo'n 150 miljoen jaar geleden in het
Jura-tijdperk. In het kader van mijn Studie archeologie kreeg ik ook de
mogelijkheid iets aan paleontologie te doen, een oude liefde. Dr John de Vos,
conservator van het Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet, stelde voor deze
vliegende reptielen tot onderwerp te kiezen.
Inleiding
De onderzochte exemplaren komen uit Solnhofen in
het Duitse Beieren. Het gaat om de exemplaren
Pterodactylus micronyx (No. 13104) en Pterodactylus
antiquus(No. 10341). Deze fossielen zijn in de vorige
eeuw door het museum aangekocht van de Duitse
paleontoloog Hermann von Meyer. Deze weten-
schapper heeft vele fossielen bestudeerd en
beschreven en wordt beschouwd als de vader van de
Duitse vertebraten- paleontologie. Hij heeft meerdere
malen Teylers Museum bezocht en uitgebreid
gecorrespondeerd met professor Dr J.G.S. van Breda,
de toenmalige conservator, over de aankoop van
fossielen. Tevens is de beroemde Archaeopteryx door
Teylers Museum van hem aangekocht.
Ook andere wetenschappers hebben Teylers Museum
bezocht om de vliegende reptielen te bestuderen,
waaronder Dr Peter Wellnhofer uit Duitsland en Dr
John Ostrom van Yale University in Cambridge
(USA). Deze laatste kwam de vliegende reptielen
bestuderen, maar toen hij het vliegend reptiel
Pterodactylus crassipes uit de vitrine nam en bij een
bepaalde lichtval veerafdrukken zag, realiseerde hij
zieh dat dit een Archaeopteryx was. Hij heeft daarna
zijn onderzoek toegespitst op dit fossiel.
9 Het Teyler-
exemplaar van
Pterodactylus
micronyx is een jong
individu.
(Teylers Museum)
Geschiedenis van het onderzoek
Het eerste fossiel van een vliegend reptiel werd aan
het eind van de 18 de eeuw in Solnhofen gevonden. In
die tijd dacht men dat fossielen slachtoffers waren van
de zondvloed. De Italiaanse geleerde Collini kwam
echter tot de conclusie dat het een zeewezen betrof
(Desmond, 1978: 139). Niet alle geleerden waren het
hier mee eens. Sommigen zagen het dier aan voor een
vleermuis, anderen voor een vogel. Het was
uiteindelijk de Franse geleerde Cuvier, de vader van
de vertebraten-paleontologie, die het dier herkende
als een reptiel en hem zijn naam gaf: Pterodactylus of
‘vleugelvinger’.
Pas in 1819 ontstond de correcte en specifieke naam
zoals het hoort volgens de regels van de naamgeving
in de zoölogie: Pterodactylus antiquus (Cuvier,
Soemmering, 1819). Eind vorige eeuw werden er voor
het eerst twee subordes onderscheiden, namelijk
Rhamphorhynchoidea (vliegende reptielen met een
lange staart) en Pterodactyloidea (vliegende reptielen
met een körte staart).
Fossielen van vliegende reptielen werden niet alleen
in Duitsland aangetroffen. Ook in Engeland, bij Lyme
Regis, werden in de jaren twintig van de vorige eeuw
door Mary Anning, de eerste vrouw in de
paleontologie, de overblijfselen van een
Rhamphorhynchus gevonden. In Amerika werden eind
vorige eeuw de eerste vliegende reptielen gevonden
door Marsh bij de Smoky Hill River. Hij noemde de
dieren Pterodactylus occidentalis en Pterodactylus ingens.
Later veranderde hij de genusnaam Pterodactylus in
Pteranodon om ze op deze wijze te onderscheiden van
de Europese vliegende reptielen.
De eerste vondst van pterosauriers in China werd pas
in 1964 gedaan. Tegenwoordig kennen we vijf genera
Pterodactyloidea met tien soorten uit Solnhofen. Van
het genus Pterodactylus komen zes soorten in
Solnhofen voor (Wellnhofer, 1991: 88).
Verspreiding
Bovengenoemde vondsten tonen aan dat de vliegende
reptielen zieh over de gehele werdeld hebben
verspreid. Wellnhofer (1991: 68) merkt op dat tot nu
toe alleen in Europa pterosauriers uit het Trias (ruim
200 miljoen jaar geleden) zijn gevonden en dat de
vliegende reptielen pas in het Jura (fuim 130 miljoen
jaar geleden) de wereld hebben veroverd. Ook heeft
zieh toen een uitbreiding van vormen voorgedaan om
zieh aan te passen aan andere manieren van leven en
aan andere milieu-omstandigheden.
Afstamming
Pterosauriers behoren tot de groep van de
archosauriers. Bepalend voor deze indeling zijn het
aantal openingen in de schedel achter de oogholte.
Pterosauriers hebben twee openingen achter de
9
oogholte en worden daarom diapsied genoemd
(nummers 3 en 4 op afb. n ). Ook archosauriers
hebben twee openingen achter de oogholte. Maar
daarnaast hebben beide groepen nög een opening in
de schedel, namelijk tussen de neus- en oogholte
(nummer ia op afb. n ). Daarom worden ze bijelkaar
in een groep geplaatst. De dichtstbijzijnde levende
verwanten van de vliegende reptielen zijn de
krokodillen en aligators.
Ontwikkeling
De eerste vliegende reptielen verschijnen in het Trias
(McGowan, 1992: 238). In deze periode komen alleen
nog maar langstaart-pterosauriers voor. Deze sterven
uit in de laatste helft van het Jura. Op dat moment
verschijnen de kortstaart-pterosauriers en deze
bereiken hun bloei in het Krijt tijdperk (ruim 100
miljoen jaar geleden). De dieren worden steeds groter.
Tropeognathus rohustus bijvoorbeeld, die in Brazilie is
gevonden, heeft een spanwijdte van zes meter en de
Quetzalcoatlus northropi uit Noord Amerika van maar
liefst twaalf meter.
Over het algemeen gaat men ervan uit dat de
Pterodactyloidea afstammelingen zijn van de
langstaart-pterosauriers omdat de algemene structuur
van de skeletten van de twee groepen goed met elkaar
overeenkomen (Wellnhofer, 1991: 86). Duidelijk is dat
de meer ‘moderne’ pterosauriers al een lange
ontwikkeling achter zieh hadden toen ze in Solnhofen
versehenen, want er zijn direct diverse vormen voor
het bewonen van verschillende leefgebieden.
Kenmerken van lang- en kortstaartige
pterosauriers
Aangezien Teylers Museum van beide subordes
exemplaren heeft, is het van belang de verschillen
tussen deze twee te noemen. Wellnhofer (1991: 43-37)
geeft hiervan een mooi overzicht. Het meest
opvallende verschil is het feit dat de
Rhamphorhynchoidea een lange, stevige staart
hebben die bij de Pterodactyloidea is gereduceerd tot
een heel kort staartje. Bij de vroege pterosauriers is de
kaak altijd compleet gevuld met tanden maar bij de
jongere pterosauriers is de kaak öf compleet gevuld öf
gedeeltelijk gevuld öf helemaal niet gevuld met
tanden. Bij de langstaart-pterosauriers is de handpalm
kort terwijl bij de kortstaart-pterosauriers de
handpalm juist lang is. Het laatste belangrijke verschil
komt doordat de oudste pterosauriers een lange vijfde
teen hebben in tegenstelling tot de jongste vliegende
reptielen. Deze hebben een sterk gereduceerde vijfde
teen.
Over het algemeen hebben pterosauriers een relatief
grote kop met een sterk ontwikkelde ruggegraat. De
schouderpartij en de vleugels zijn disproportioneel
vergroot terwijl het lichaam zelf klein is. De
achterpoten zijn zelfs siecht ontwikkeld. De schedel is
licht gebouwd met vele openingen. De oogholten zijn
groot en de neusholte zit ver naar achteren. De
schedel van de Rhamphorhynchoidea is ongeveer in
het verlengde van de nek geplaatst terwijl bij de
Pterodactyloidea de schedel onder een hoek is