
Het Hafkenscheidkast je
320 verfstoffen uit 1800
In 1826 liet Michiel Hafkenscheid (1772-1846) zieh in Amsterdam inschrijven
als handelaar in 'Verfwaren, Terpentijn en Gommen'.1 In datzelfde jaar legde
hij een verzameling aan van pigmenten, mineralen, ertsen en gesteenten,
kleurstoffen, verfhouten, harsen en gommen. Van alle soorten verfstoffen die
Michiel Hafkenscheid leverde, hield hij een monster achter. Op die manier
ontstond een soort stalenboek, waaruit de klanten een keus konden maken.
Ook kon Hafkenscheid op die manier bij inkoop een nieuwe partij vergelijken.
Deze verzameling monsters werd bewaard in 19 laden van een eikehouten,
mahonie-gefineerd kastje. Onlangs is het kastje overgedragen aan Teylers
Museum, waar de verzamelingen van kunst en wetenschap raakvlakken
hebben met deze collectie verfstoffen.
Nog tot en met 18 juni aanstaande is er in het museum een overzichts-
expositie te zien rond de inhoud van het kastje. Daarna krijgt deze belangrijke
aanwinst een permanente plaats in het museum.
Michiel Hafkenscheid
Michiel Hafkenscheid (1772-1846) werd geboren te
Ulft Hij vertrok op jeugdige leeftijd naar Amsterdam.
Daar werd hij in 1806 compagnon bij de firma
Tollens & Usellino, handelaar van fijne verfwaren,
penselen en kwasten. Na twintig jaar ervaring richtte
hij zijn eigen firma op aan de Binnenkant 31-33 te
Amsterdam. Onder de naam M. Hafkenscheid &
Zoon leverde hij verfstoffen: pigmenten, kleurstoffen,
harsen, halffabrikaten en grondstoffen. De firma bleef
in de familie, van vader op (schoon)zoon: via Michiels
budste zoon Anton ging de zaak in 1877 over naar
zijn dochter en haar man Andreas Smits. Op zijn
beurt gaf deze in 1893 het vaandel over aan zijn zoon
Anton. Onder zijn beheer verouderde de zaak en
waren zijn kinderen niet geinteresseerd in overname.
Na 100 jaar werd het familiebedrijf in 1927 verkocht
aan de NV Lak-Verf- en Vernisfabriek Ivormica te
Schiedam. Deze fabriek werd in 19 71 overgenomen
door Sigma Coatings BV te Uithoom. Het kastje werd
‘gered’ en in 1926 overgedragen aan de Technische
Hogeschoöl te Delft, afdeling Anorganische
Scheikunde. Hier heeft het kastje sindsdien gestaan.
Sinds vorig jaar behoort het tot de collectie van
Teylers Museum.
in 1832 had hij een aantal reissouvenirs meegenomen.
Het waren stukjes lava van de Vesuvius, marmer uit
de thermen van Caracalla, steen uit Pompei en
mozaiek uit de St. Pauluskerk. Deze opmerkelijke
‘vondsten’ werden door hem in een apart boekje
bijgeschreven en belandden in lade 17 en 18 van het
kastje.
Ook heeft Bernard Hafkenscheid toen de inventaris
van zijn vaders kastje, lade 1 t/m 15, in het net
geschreven. Kurkuma in bakje 103 is op deze lijst
gedateerd ‘1832’. Dit is het jongst gedateerde monster
van de collectie.
De verzameling is hiermee te dateren van eind 1700
tot 1832.
De 15 laden met verfstoffen
Vanaf de i6de eeuw tot halverwege de i9de eeuw
bleef de verfbereiding praktisch onveranderd: een
kleurend bestanddeel (pigment o f kleurstof) werd
vermengd met een bindmiddel zoals lijnolie.2 Een
pigment lost niet op in de verf, in tegenstelling tot een
kleurstof.
Op de tentoonstelling zijn alle 13 laden met
verfstoffen uit het kastje te zien, zowel grondstoffen
en halffabrikaten als reeds bewerkte, gemalen stoffen.3
Tot de verbeelding spreekt het ongeprepareerde
Cochenille (nrs. 106-109), de zilvergrijze
cactusschildluizen uit Mexico en Centraal- en
Zuid-Amerika. Vlak voor de bevruchte vrouwelijke
5 H et Hafkenscheid-
kastje van de firma
M. Hafkenscheid &
Zoon, ca. 1800.
(Foto E . Henkels,
Teylers Museum)
De collectie
Het kastje is uniek in Nederland en geeft een
compleet beeid van de verfstoffen die omstreeks 1800
gebruikt werden. Michiel Hafkenscheid nam in 1826
de gehele, eind i8de-eeuwse voorraad over van zijn
vorige werkgever, de verfstoffenhandel Tollens &
Usellino.
Behalve Anton, de oudste zoon, heeft de tweede zoon
Bernard een niet onaanzienlijke rol gespeeld in de
geschiedenis van het kastje. Bernard was de
intellectueel van de familie. Hij studeerde theologie
en werd bekend als pater Bernard uit Wittern, de
eerste Nederlandse Redemptorist. Hij reisde veel en
van 1828 tot 1832 studeerde hij theologie in Rome.
Daarna z q u hij als missionaris in onder andere Belgie
en Amerika gaan werken. Bij zijn terugkeer uit Rome
krijt werd gemengd om het beter dekkend te maken
en dan de vorm van ‘menschendrek’ kreeg. Pas met de
komst van chromaatgeel in 1820 (nrs. 213-215) was
groen geen probleem meer.
Een andere gele kleur is Indiaans geel (nr. 317), dat
waarschijnlijk een verkeerde vertaling is van ‘Indian
yellow’ en waarmee Indisch geel bedoeld wordt Dit
pigment wordt geprepareerd uit de urine van koeien
die met mangobladeren zijn gevoerd. De urine wordt
gekookt, gefiltreerd en ingedampt tôt een vast résidu.
Hiervan worden brokken gesneden of ballen
gevormd. Dit is tôt in.de 2oste eeuw gebeurd, totdat
de bereidingswijze werd verboden vanwege de
gezondheid van de koeien. Het wordt vooral gebruikt
als waterverf en ook als olieverf.
Vermeldenswaard is het ‘moderne’ cobalt- of
Thénard’s blauw (nr. 234), dat in 1807 ontdekt werd.
Op de inventarislijst is er trots bijgeschreven
‘Véritable de l’invention du professeur Thénard’.
6 Twee laadjes met luis haar eitjes wil leggen, wordt zij gedood. Op dat
verfstoffen uit het moment bevat haar bloed het grootste gehalte aan het
Hafkenscheidkastje. rode carmijnzuur. Het carmijn is een veelgebruikt
(Foto E . Henkels, pigment in olie-, water- en textielverf.
Teylers Museum) In dezelfde lade zijn ook een aantal indigo-soorten
(nrs. 110-123) bewaard. Indigo wordt gemaakt door de
bladeren van de Indigofera-planten in kuipen te laten
gisten en het gevormde indigotine neer te slaan. Het
zeer donkerblauwe indigo wordt vrjL in de textiel-
ververij gebruikt. Tot het einde van de 18 de eeuw
wordt het indigo ook in de schilderkunst heel veel
gebruikt. Daar Michiel Hafkenscheid twee neven had
die ‘blauverwers’ waren, heeft hij een grote
verzameling indigo aangelegd voor deze goede
afnemers.
Laden 10 en 1 1 bevatten verschillende pigmenten.
Groen is lange tijd een moeilijke kleur geweest om te
maken. Samuel van Hoogstraeten verzucht in zijn
Inleiding tot de Hoge School der Schilderkunst uit
1678: ‘Maer ik wenschte, dat wij zoo wel het groen tot
onzen wil hadden, als het rood of geel. Terra verde is
te zwak, en spaens groen te wreed’.4 Een oplossing
7 Overzichtvan voor het groen probleem was het mengen van Berlijns
meegenomen blauw (nrs. 236-240) en schijtgeel (nrs. 220-222).
'souvenirs'door Schijtgeel, gemaakt van Turkse bessen, bleek echter
Bemard Hafkenscheid, niet bestand tegen de inwerking van zonlicht en
die in het kastje verdween langzaam van het doek. Dit is de reden dat
terechtkwamen maar de bomen van Vermeer nu blauw zijn. Schijtgeel
daar nu in ontbreken dankt zijn naam overigens aan het feit dat het met
De Wild
De verzameling is de oudste en meest complete
collectie in zijn soort. Hoewel het kastje geen grote
bekendheid geniet, werd de inhoud ervan enkele
malen gebruikt voor onderzoek van schilderijen en
het aantonen van vervalsingen.
Aan de Technische Universiteit te Delft maakte Dr.Ir.
A.M. De Wild voor het eerst gebruik van de
Hafkenscheid-collectie. Zijn bevindingen van het
microscopisch onderzoek van verfmonsters beschrijft
hij in zijn dissertane Het natuunuetenschappelijk