
onderzoek van schilderijen in 1928. Vlak voor de
opening van de tentoonstelling zijn de originele
röntgenfoto!s ontdekt van het door de Wild
onderzochte portret van Anna Dircksdr. van
Bleyswijk (1603-1688), Hollandse School. De
röntgenfoto’s zijn 00k op de expositie te zien. Het
schilderij zelf hangt in het Frans Halsmuseum.
Han van Meegeren
De inhoud van het kastje speelde echter vöoral een
belangrijke rol bij het ontmaskeren van Han van
Meegeren.
Van Meegeren had met zijn vervalsingen in Vermeer-
en de Hooghstijl in de jaren ’30 en begin ’40'een
groot vermögen opgebouwd. Het begon met het
schilderij ‘De Emmaüsgangers’. Dit zou een van de
weinig vroege, en daarmee gewilde werken van
Vermeer zijn: een religieus onderwerp in een losse
Caravaggeske verftrant
In mei 1945 werd hij vanwege zijn betrokkenheid bij
de verkoop in 1943 van een Vermeer aan de Duitsers
(Goering) als collaborates opgepakt.
In de gevangenis bekende Van Meegeren de maker te
zijn van bedoelde Vermeer en van een vijftal andere
Vermeers en twee Pieter de Hooghs.
In-1946 stelde de Rechtbank te Amsterdam een
onderzoekscommissie in naar de 1 7de-eeuwse
Vermeer-vervalsingen van Van Meegeren. Deze
commissie bestond uit (in alfabetische volgorde): Dr
P.B. Coremans (Brussel), Dr W. Froentjes (Den Haag),
Dr H.J. Plenderleith (Londen), Dr F.I.G. Rawlins
(Londen) en Dr ir A.M. de Wild (Den Haag).5
Han van Meegeren gebruikte bij zijn vervalsingen de
klassieke pigmenten. Om het blauw van Vermeer na
te volgen gebruikte hij natuurlijk ultramarijn, dat hij
speciaal in Londen bij Windsor & Newton kocht. Bij
het onderzoek naar zijn schilderijen is onder andere
gebruik gemaakt van pigmenten en harsen uit het
Hafkenscheidkastje: loodwit, gummigut (gele hars),
vermiljoen, organisch rood, natuurlijk ultramarijn,
indigo, okers, rauwe omber en zwart (koolstof) en met
name de natuurharsen.
Als bindmiddel gebruikte Van Meegeren echter geen
lijnolie zoals in de i7de eeuw, maar een mengsel van
een soort bakeliet-kunsthars (Albertol) en
lavendelolie. Deze combinatie had Van Meegeren
ontleend aan een publicatie van A. Eibner, Über fette
Öle, Leinölersatzmittel und Ölfarben (1922). Na vier jaar
experimenteren zou hij dit bindmiddel voor het eerst
bij ’de Emmaüsgangers’ in 1937 toepassen.6
Van Meegeren ging als volgt te werk.7 Van een
origineel 1 7de-eeuws doek verwijderde hij een deel
van de verflaag met aceton en sterke soda-oplossing.
Hierop bracht hij zijn nieuwe schildering aan. Het
voltooide doek stopte hij vier uur in de overn op
100-12o°C. Door het doek vervolgens enige malen om
een stok te rollen ontstond in de zeer harde
bakeliet-verflaag een bedrieglijk echt ’oud’
crquelure-net, dat met behulp van Oostindische inkt
zwart gekleurd werd. Aansluitend werd er een bruine
vernis op aangebracht. Een goed gelijkende signatuur
’Vermeer’ of ’de Hoogh’ werd aangebracht en
plaatselijk met een straalkacheltje verhit. Hierdoor
was het geheel voltooid.
Er bestaan verschillende soorten bakeliet-
kunstharsen, die als alle uit het begin van deze eeuw
stammen. Bij het onderzoek naar de vervalsingen zou
het aantonen van een bakeliet-kunsthars, soorgelijk
aan de kunsthars uit de studio van Van Meegeren, het
bewijs zijn dat Van Meegeren de vervalsing had
uitgevoerd.
Het lukte in het justitie-laboratorium om de kunsthars
uit de verf van de schilderijen in zuivere vorm te
isoleren en te identificeren als soorgelijk aan de
kunsthars uit het atelier van Van Meegeren. Daarbij
dienden natuurharsen uit het Hafkenscheidkastje als
referentie-materiaal.
Op 12 november 1947 deed de Rechtbank een
uitspraak: gevangenisstraf van een jaar. Han van
Meegeren moest echter in een ziekenhuis worden
opgenomen, waar hij een maand later overleed.
In 1975 heeft Prof. Dr W. Froentjes met Ir R. Breek
van het Gerechtelijk Laboratorium, het
bindmiddel-onderzoek herhaald met een moderne
onderzoekstechniek: de zogenaamde pyrolyse-
gaschromatografie.
Voor dit onderzoek waren de authentieke monsters
van de vervalsingen nog beschikbaar. Daarnaast werd
weer gebruik gemaakt van enkele natuurharsen uit
het Hafkenscheidkastje. Wat destijds enkele maanden
duurde, kon nu in een paar dagen worden vastgesteld:
bij de schilderijen is gebruik gemaakt van deze
moderne bakeliet-kunsthars als bindmiddel, zoals Van
Meegeren had toegegeven.
De resultaten van dit moderne onderzoek betekenden
een definitieve bevestiging dat de onderzochte
schilderijen Van Meegeren-vervalsingen zijn.
Toch heeft dit verhaal nog een staartje. Het schilderij
’Dame en heer aan het spinet’ werd door Bredius, de
nestor van de Nederlandse kunstgeschiedenis, in 1932
lyrisch beschreven als een echte Vermeer. Dit doek
zou geschilderd zijn in de bekende Vermeerstijl: een
interieurscene met een of twee figuren in helder licht,
met grote aandacht voor detail.8 Hoewel dit schilderij
reeds vöör 1940 als een echte Vermeer werd
verworpen, is het pas in 1962 door Prof. Van de Waal
uit Leiden voor het eerst als een Van Meegeren
onderkend.
Prof. Dr W. Froentjes heeft dit schilderij in 1981
samen met Ir R. Breek in het Gerechtelijk
Laboratorium onderzocht, onder andere met behulp
van enkele pigmenten uit het Hafkenscheidkastje. Uit
dit onderzoek bleek dat het gebruik van de speciale
bakeliet-kunsthars reeds in dit vroege werk door Van
Meegeren in 1931/32 werd toegepast.
Dit feit maakt een eind aan het fabeltje dat Van
Meegern ons wilde doen geloven, namelijk dat hij het
bakeliet-kunsthars pas in 1937 voor het eerst zou
hebben toegepast bij ’de Emmaüsgangers’, na jaren
experimenteren.
Een opmerkelijk detail is dat dit werk indertijd bij het
onderzoek in 1946 nog als een anonieme valse
Vermeer beschouwd werd, en toen 00k niet in het
eigenlijke onderzoek is betrokken.
8 Han van Meegeren,
D etail van Dameen
heer aan het spinet’,
geschilderd in de
Vermeerstijl, ca. 1932.
(Rijksdienst Beeidende
Kunst, foto:
A C L Bruxelles)
Rembrandt
Ook voor onderzoek naar het palet van de dertien
schilderijen van Rembrandt in het Mauritshuis
werden ondermeer pigmenten uit het Hafkenscheidkastje
gebruikt.9
In het kader van een interdisciplinaire Studie
(1969-1978) van de dertien - toen nog - aan
Rembrandt toegeschreven schilderijen in het
Mauritshuis, werd door P rof Dr. W. Froentjes het
natuurwetenschappelijk onderzoek verricht.
Bij de fysische en chemische identificatie van de in de
verschillende schilderlagen voorkomende pigmenten,
is op ruime schaal gebruik gemaakt van
referentie-materiaal uit het Hafkenscheidkastje.
Daarbij zijn de volgende pigmenten van Rembrandts
palet gei’dentificeerd: loodwit, krijt, gele oker, rode
oker, vermiljoen, azuriet (in de Hafkenscheidcollectie
opgenomen als blauwe verditer), smalt,
malachietgroen, bruine oker, omber, Kasselse of
Keulse aarde, beenzwart, houtskool. De verschillende
soorten loodwit uit het Hafkenscheidkastje zijn
daarbij uitgebreid onderzocht
Verder is het herontdekte oude pigment ’lood-tin
geeP opmerkelijk, dat bij vijf van de onderzochte
Rembrandt-schilderijen is gevonden. Na 1750 komt
het lood-tin geel niet meer voor op schilderijen. Ook
in het Hafkenscheidkastje is dit pigment niet
aanwezig.
K. Walrave
Noten
1. E.B.F. Pey, De Hafkenscheid-collectie. Een verzameling
van schildersmaterialen uit de eerste helft van de
negentiende eeuw, doctoraalscriptie (Katholieke
Universiteit Nijmegen) 1985, 170 pp.
2. H. Janse, ’Grondig onderwijs in de Schilder- en
Verfkunst’ door Lambertus Simis Amsterdam 182 in:
Restauratievademecum, 13, 1992, Rijksdienst
Monumentenzorg, Zeist, p. 13-89.
3. Pey (1985). De uitgebreide beschrijving van de 320
monsters met herkomst en toepassing is te danken aan
mevrouw E.B.F. Pey. Ze wijdde in 1985 tijdens haar
Studie kunstgeschiedenis een doctoraalscriptie aan de
Hafkenscheid-collectie. Met een achtergrond als
chemisch analiste was zij de aangewezen persoon om
deze collectie in kaart te brengen.
4. Karin Groen in: Kunstschrift, 31 (1987), nr. 3,
Amsterdam, p. 10 7 -m .
5. Voor deze tentoonstelling is dankbaar gebruik
gemaakt van de informatie die Prof. dr W. Froentjes
ter beschikking heeft gesteld.
6. Marijke van den Brandhof, Een vroege Vermeer uit
1937. Achtergronden van leven en werken van de schilder/
vervalser Han van Meegeren, Utrecht 1979, 168 pp.
7. Dr P. Coremans, Van Meegeren’sfaked Vermeers and
de Hooghs, Amsterdam 1949, 40 pp.
8. Bredius publiceerde een artikel in de Burlington
Magazine, oktober 1932, waarin hij schreefi ‘I was
struck with amazement when I first saw the beautiful
thing. The splendid harmonious colouring, the true
Vermeer light and shade, and the gentle, sympathetic
theme proves it to be one of the finest gems of the
master’s oeuvre.’
9. A.B. de Vries, M. Töth-Ubbens en W. Froentjes,
Rembrandt in the Mauritshuis, Alphen aan de Rijn 1978,
p. 207-212.