
Aanwinst: Potvis tekeningen van Douwe 12
van der Zweep
In de publikatie bij de tentoonstelling 'Op het strand gesmeten. Vijf eeuwen
potvisstrandingen aan de Nederlandse kust' werd beweerd dat in de 20ste
eeuw kunstenaars niet langer meer gestrande potvissen vastlegden.
Fotografen hadden hun plaats ingenomen. Op de tentoonstelling werd dat
mooi geillustreerd met een foto van de eerste potvisstranding van deze eeuw
in de buurt van Terneuzen (1937) en een serie kleurenfoto's van de potvis op
Terschelling (1990). Toch bleek al gauw dat bovenstaande bewering niet
klopte, toen er van de stranding uit 1937 drie zwart krijttekeningen en een
schilderij boven water kwamen. Op het bestaan van deze werken werden wij
geattendeerd door de heer Chris Bueger te Amsterdam, in wiens bezit deze
werken zieh bevonden. Ze waren vervaardigd door de Utreehtse kunstenaar
Douwe van der Zweep (1890-1975), van wiens weduwe de heer Bueger 'de
potvissen' had verkregen. De drie tekeningen zijn door hem onlangs aan
Teylers Museum geschonken. Zij vormen daarmee in onze collectie het einde
van een lange reeks naar het leven afgebeelde potvissen, ooit in 1598 door
Hendrick Goltzius begonnen.
8 Douwe van der
Zweep, Potvis op de
kade van de
Rotterdamse
Parkhaven, maart
1937, zwart
krijttekening 238 x
3x8 mm. (Teylers
Museum)
Bij na anderhalve eeuw na de laatste potvisstranding te
Zandvoort strandden er in de nacht van 23 op 24
februari 1937 twee verdwaalde exemplaren op een
zandplaat in de Westerschelde. Beide dieren werden
vervolgens naar de Rotterdamse Parkhaven gesleept
om ontleed te worden door de préparateurs van het
Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden. Het
muséum had beide kadavers onmiddellijk opgekocht
om op die manier twee fraaie potvisskeletten te
kunnen bemächtigen. Onder het kopje ‘De
wetenschappelijke onderzoekers zijn zeer dankbaar
voor de günstige gelegenheid om de dieren te
slachten’ in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 5
maart 1937 stond te lezen: ‘De belangstelling van de
zijde van het publiek voor de beide potvisschen, die
op het terrein aan de Parkhaven te Rotterdam zijn
tentoongesteld, blijft zeer groot. Deze belangstelling
mag massaal zijn, zij is echter toch nog niets
vergeleken bij de belangstelling in wetenschappelijke
kringen. De leek vindt het heel merkwaardig met
eigen oogen zeemonsters te kunnen aanschouwen en
als hij niet zegt dat ze zeer onaangenaam rieken, dan
vindt hij toch tenminste dat het luchtje van de beide
cadavers niet prettig is. De wetenschapsmensen echter
vinden de geuren van de potvisschen heerlijk.’
Dezelfde krant meldde 00k wie de wetenschappelijke
kringen vertegenwoordigden: professor dr H.
Boschma en dr C.D. Brongersma van het museum uit
Leiden, dr E.J. Slijper, assisitent bij de veterinaire
anatomie te Utrecht en de walvisdeskundige dr A.B.
van Deinse uit Rotterdam. De kans is heel groot dat
Van der Zweep dr Slijper bij zijn bezoek aan
Rotterdam vergezelde.
Van der Zweeps aanwezigheid bij het ontleden van de
potvissen ligt voor de hand wanneer we zijn loopbaan
bezien. Na een opleiding aan de Utrechtse
Kunstnijverheidschool en baantjes als lithograaf bij
drukkerijen in diezelfde stad, kreeg hij een aanstelling
van professor Van den Broek van het
Stads-academisch Ziekenhuis. Deze was onder de
indruk van zijn nauwkeurige tekenstijl en liet Van der
Zweep ten behoeve van studieboeken tekeningen van
menselijke Organen en gewrichten maken. Dit
gebeurde meestal tijdens de ontledingen van
gestorven patienten, een werkpiek die Van der Zweep
niet lang ambieerde. In de Eerste Wereldoorlog greep
hij de kans om zichzelf in het vrije schilderen te
bekwamen. Uit deze periode stamt onder meer ‘de
Anatomie’ waarop drie gestileerde figuren uit een
suggestief geschilderde opening de buik van een lijk
leeghalen. Hierna probeerde hij enige tijd in Soest als
vrij kunstenaar te leven terwijl hij door het tekenen
van vele collegeplaten voor de anatomiestudie in zijn
onderhoud kon voorzien. In 1920 koos hij definitief
voor een baan bij de afdeling Anatomie der
Veterinaire Faculteit van de Rijksuniversiteit van
Utrecht als amanuensis van professor Krediet, welke
funktie hij tot aan zijn pensionering in 1935 zou
blijven vervullen. Hier tekende hij voor de
diergeneeskunde-studenten ingewanden, abcessen,
ontstekingen en andere details en kalligrafeerde de
illustraties bij vele studieboeken. Via een microscoop
wist hij de struktuur van weefsels, plasma’s en
dergelijke in haarscherpe tekeningen over te brengen.
In zijn vrije tijd creeerde Van der Zweep een geheel
eigen oeuvre, waarmee hij zelden op de voorgrond
trad. Hij was nauw bevriend met de architect Gerrit
Rietveld, van wie we de Sporen in zijn werk
terugvinden. Zo is het oeuvre van Van der Zweep
sterk verwant aan de beginselen van De Stijl en aan
kunstenaars als Bart van der Leck, Lou Loeber,
9 Het ontleden van een
potvis in de Parkhaven
van Rotterdam, 1937.
(Nationaal
Natuurhistorisch
Museum, Leiden)
Hendrik Valk, Wobbe Alkema en Thijs Rinsema. Maar
door het eigenzinnige karakter van de kunstenaar
stond het werk er 00k weer volkomen los van.
Rietveld heeft meermalen geprobeerd het werk van
Van der Zweep een grotere bekendheid te geven, maar
daarvoor was onze kunstenaar te bescheiden.
Bert Sliggers
Litera tuur
J. Juffermans, Douwe van der Zweep (1890-1973),
Tableau 1985, p. 59-65.