
2
i Edward Curtis,
Indiaan in berevel,
(Museon, Den Haag)
2 Edward Curtis,
Apache-baby in
traditionele draagwieg
1903.
In de tijd dat Curtis opgroeide zag de toekomst van
de Indianen er al zeer somber uit. Na de beruchte
slachting bij Wounded Knee in 1890 was hun verzet
om het behoud van hun stamgronden en vrijheid
defmitief gebroken. Veel stammen waren uit hun
oorspronkelijke woongebieden verdreven en
overgebracht naar reservaten.
Het was in die tijd dat Edward Curtis, geboren in
Whitewater, Wisconsin, belangstelling kreeg voor de
fotografie. Hij bouwde zijn eigen camera en op
19-jarige leeftijd maakte hij zijn eerste
Indianenportret: Angelina, de dochter van het
beroemde opperhoofd Seattle. Na een expeditie naar
Alaska begon hij aan wat zijn levenswerk zou worden:
het vasdeggen van wat er nog restte van het
traditionele leven van de Noordamerikaanse Indianen.
Ruim 35 jaar trok hij door Amerika, van Arizona tot
de Rio Grande, van Colorado tot de Rocky
Mountains. Zo bouwde hij een archief op van zo’n
40.000 glasnegatieven met opnamen van meer dan 80
verschillende stammen.
Door bemiddeling van president Theodore Roosevelt,
die een groot bewonderaar was van zijn werk, kreeg
Curtis in 1903 financiéle steun van de magnaat John
Pierpont Morgan, en konden zijn foto’s met
beschrijvingen worden gepubliceerd. Een voorwaarde
was wel dat het het ‘mooiste boek’ moest worden dat
ooit gepubliceerd was. In 1907 verscheen het eerste
deel van The North American Indian, in een luxe oplage
van slechts 500 exemplaren, gedrukt op Nederlands
papier met de bijbehorende portfolio met
fotogravures op Japans papier. Het twintigste en
laatste deel verscheen in 1930. Hoewel de serie
geroemd werd, was de verkoopprijs van 3000 dollar zo
hoog, dat er in totaal slechts 272 boeken verkocht
werden. Curtis zelf ging tenslotte aan de hele
onderneming failliet. Verarmd en vergeten stierf hij in
1932 in Los Angeles. De echte erkenning voor zijn
levenswerk volgde pas na zijn dood.
Op de tentoonstelling zal een complete 20-delige
uitgave van Curtis’ publikatie te zien zijn. Tevens
worden ruim honderd van zijn foto’s geéxposeerd, op
groot formaat afgedrukt. De meeste daarvan werden
door Curtis gebruikt voor zijn publikatie. Met name
de portretten van deze nu legendarische fotograaf
vormen een hoogtepunt in de geschiedenis van de
fotografìe. Daarnaast zijn er 00k opnamen te zien van
huizen, hutten en tipi’s, van landschappen en van
religieuze feesten. Als fotograaf was Curtis een groot
vakman. Hij maakte bijna al zijn foto’s in de open
lucht en met opzet vaak bij moeilijke
lichtomstandigheden. Bezeten van het idee het
verdwijnende traditionele leven van de Indianen vast
te leggen, nam hij soms zijn toevlucht tot het in scène
zetten van zijn onderwerpen. Voor dat doel had hij
zelfs kleding en pruiken bij zieh, om zijn modellen zo
‘Indiaans’ mogelijk te maken. Hij werkte met een
grote camera met een negatiefformaat van zo’n 30 x
40 cm. en was verplicht de mensen voor zijn camera
stijf stilstaand te laten poseren. Daardoor zien zijn
opnamen er vaak monumentaal uit. De afbeeldingen
op de tentoonstelling zijn bruin van beeldtoon. Het
fotopapier dat in die tijd gebruikt werd, gaf scherpe,
sepia-kleurige foto’s, die de verbondenheid van de
mensen voor zijn lens en de wereld rondom hen extra
benadrukken, een verbondenheid die zo kenmerkend
was voor de nu voorgoed verdwenen traditionele
Indiaanse leefwereld.
Bert Sliggers
Literatuur
P. Bettelhausen, Indianen in goudglans, de
legendarische foto’s van Edward Curtis, in:
Tweemaandelijkse uitgave van Museon, jrg. 6, afl. 5, 1991.
Christopher M. Lyman, The vanishing race and other
illusions. Photographs o f Indians by Edward S. Curtis,
New York 1982.
Dertien tekeningen van Erik Prins 3
Het is niet de eerste keer dat Teylers Museum werk laat zien van een levende
kunstenaar, maar nooit was er tegelijk een confrontatie met de 'oudere
meesters'. Aan Erik Prins (1953) uit Bloemendaal vroeg het museum een serie
werken op papier te tonen in de 19de-eeuwse tekeningenmolen in de eerste
schilderijenzaal. Daar vormen de werken tot en met 9 September een
eigentijds accent temidden van de tekeningen en prenten die op de expositie
'Groeien, snoeien, bloeien' bijeen zijn gebracht en 19de-eeuwse schilderijen
uit de permanente collectie. Enige overeenkomst tussen de werken die de
geschiedenis van vier eeuwen getekende tuinen, parken en bloemen in beeid
brengen en het werk van Prins is er wel degelijk: Prins tekent torsen die zieh
hebben getransformeerd tot bomen en boomstronken.
Een kunstwerk kan als goed worden beoordeeld als
het op zijn minst voldoet aan de voorwaarde dat het
communiceert. Dat betekent dat het werk door zijn
heldere vorm een benodigde ruimte schept voor
interpretaties. Dat levert de kijker een gegeven
waarmee hij zieh kan identificeren, en zieh daardoor
00k het werk eigen kan maken.
Hoe verhoudt zieh deze opvatting nu ten opzichte van
het werk van Erik Prins? Het is in dat verband goed
eens na te gaan hoe deze tekeningen, beter gezegd
werken op papier, tot stand zijn gekomen. Bij Erik
Prins öntstaan zijn tekeningen, en trouwens 00k de
schilderijen, vanuit de wisselwerking tussen wat hij als
thema kiest en wat hij als standpunt neemt voor de
uiteindelijke vorm. Dat thema is steevast de tors, zo
men wil de menselijke verschijning, gezien vanuit het
staande perspectief. Hij gebruikt de verticale vorm als
een boom. Daarbij moeten we de boom zien als een
existentiele hoedanigheid. Het is de boom waarvan
Jacques Brei zingt: ‘de boom die hij is, de boom die
wij zijn.’
3 Erik Prins, Een van
de geexposeerde
tekeningen, waarvan de
vorm het midden houdt
tussen menselijke tors
en boomstronk.
Het kan in de eigenlijke voorstelling een boom met
zijtakken worden of, als het uitgangspunt om
dichterbij de tors te blijven wordt gehandhaafd, een
ruggegraat met ribben. De laatste tekeningen gaan
meer over het inwendige van de tors, over zintuigen.
Vanuit datgene wat de stam kan worden genoemd
lopen de zenuwen als radarschoteis die boven de
vorm draaien, als pompebladeren van de waterlelie
die op het wateroppervlak de daaronder verborgen
plant voorzien van energie.
Zijdelings gaat dit werk 00k over de erotiek. De
erotiek die een drijfveer is om te schilderen, om te
tekenen. Het is een erotiek die niet als zodanig terug
te vinden is in de eigenlijke voorstelling, maar die
besloten ligt in de handeling van het schilderen, van
het tekenen. Zo levert de erotiek in de
verfbehandeling een zintuigelijke ervaring op.
Er kan over die erotiek nog iets anders worden
gezegd. Erotiek Staat in het werk van Prins vaak voor
intimiteit. Die intimiteit verhoudt zieh op een
bijzondere wijze met de monumentaliteit die de
tekeningen ontegenzeggelijk hebben. Bij het streven
naar monumentaliteit verändert hij vaak het formaat.
Dat levert wisselende betekenissen op, maar in de
tekeningen doet het nooit afbreuk aan de
monumentaliteit. Tegelijkertijd doen zieh
verschuivingen voor ten aanzien van de intimiteit. Je
kunt stellen dat de erotiek deel uit maakt van de
intimiteit, maar zeker niet van de monumentaliteit. Zo
te oordelen hoort de erotiek bij de inhoud, waar de
monumentaliteit Staat voor de vorm.
Daarnaast gaat dit werk over zaken als liefde en dood.
Dat zijn in deze thematiek zaken die er op natuurlijke
wijze bijhoren. In verbeelde vorm zijn ze niet anders
dan een defmitie die Staat voor het zijn van de mens.
Hier geldt het credo: ‘We zijn voortgebracht en we
brengen voort, we leven tussen hoop en angst.’ Zo
wordt leven een vorm van zoeken. De vorm die Prins
hanteert, is die van het zoeken.
De tentoonstelling toont het verloop van een serie
tekeningen van 1990 tot 1992. Het zijn gemengde
technieken op papier, waarvoor hij uiteenlopende
materialen heeft gebruikt, zoals grafiet, houtskool,
sprayprint, oost-indische inkt, conté en siberisch krijt.
De serie geeft een inzicht in de ontwikkeling van het
thema. Dat thema is 00k hier de vorm die verloopt
van een tors naar een boom.
Wat Prins in de eerste plaats beoogt, is een
interpretatie vanuit de vorm, dat wil zeggen een
schilderkunstige interpretatie. Zo’n interpretatie leidt
tot communiceren met het werk en daarmee met de
maker. Zo wordt de kijker deelgenoot van het
avontuur, het avontuur dat schilderen en tekenen
voor Erik Prins betekent.
Cees Straus