
1 1 Ju4. Kruseman,
portret van H .E.G.
Vinju-Heije, 1834.
het eigentijds publiek. Hij werkte niet alleen voor de
gegoede burgerij, maar portretteerde 00k herhaalde
malen leden van het Koninklijk Huis en bouwde in
Amsterdam een bloeiende praktijk op als gevierd
‘society-schilder.’ Psychologische diepgang werd van
hem niet gevraagd; toch treft in zijn portretten steeds
de innemende karakterisering van zijn modellen,
getuige bijvoorbeeld de zelfbewuste houding van de
linkerarm van Adrianus Vinju. Even geslaagd is de
manier waarop hij in het portret van mevrouw Vinju,
ondanks haar rijke en elegante uitdossing, alle
aandacht weet te vestigen op de uitdrukking van haar
gezicht.
De twee recent verworven portretten vormen een
boeiende aanvulling op de schilderijencollectie van
het museum. De verzameling die door de
opeenvolgende kasteleins van Teylers Stichting sinds
het begin van de negentiende eeuw is samengesteld,
bevat tal van hoogtepunten uit de Nederlandse
schilderkunst van de vorige eeuw, zowel op het gebied
van het landschap, het stilleven, het genre- of het
historiestuk. Portretten ontbraken van oudsher echter
nagenoeg. Op zichzelf is dit niet verwonderlijk,
wanneer men bedenkt dat het om een collectie gaat
die is opgebouwd als verzameling van eigentijdse kunst.
vanzelfsprekend- niet in aanmerking voor een museale
collectie. Zo kocht men tijdens het leven van de
schilder op die manier weliswaar twee werken van J.A.
Kruseman voor de verzameling aan, maar het betrof
een klein historiestuk {Gravin Ada van Holland in
ballingschap) en ..een genre-achtig figuurstuk (De
Tyrolschejager uit 1832); portretten, het genre waarin
de schilder zijn grootste faam verworven had,
ontbraken. Dankzij een schenking kwam het museum
in de jaren zeventig van deze eeuw in het bezit van
een aantrekkelijk, maar helaas ongesigneerd
kinderportret dat vermoedelijk aan Kruseman kan
worden toegeschreven.(7) De twee nu verworven
portretten van het echtpaar Vinju-Heije, goede en
karakteristieke werken van de meest gevierde
portretschilder van zijn tijd, completeren op uiterst
gelukkige wijze het beeid dat het museum in
genoemde werken kan geven van deze vooraanstaande
kunstenaar. Als kenmerkende voorbeelden van de
Hollandse portretkunst rond 1830 vult het stel
bovendien een duidelijke lacune op in het panorama
dat de verzameling kan bieden van de
negentiende-eeuwse schilderkunst in Nederland.
Carel van Tuyll
Noten
1. Portet van A. A. Vinju, olieverf op doek, 90 x
cm. Inv.nr. KS 1991:2. Portret van H.E.G. Vinju-Heije;
olieverf op doek, 90 x 77,5 cm; gesigneerd en
gedateerd / A Kruseman p / Amsterdam 1834, Inv.nr. KS
1991:3. Herkomst: veiling Amsterdam (Paul Brandt
B.V.), 20-23 mei 1980, nr. ii94als C. Kruseman);
particulière verzameling. Verworven in 1991.
2. Alle biografische informatie omirent de
voorgestelden is ontleend aan de gegevens die de
vorige eigenaar zo vriendelijk was ons ter beschikking
te stellen. Daarnaast is dankbaar gebruik gemaakt van
de documentatie die drs. R.E. van Ditzhuyzen van
Alphen samenstelde omirent de kunstenaar.
3. J.G. Kam, Jan Adam Kruseman Jzn. en zijn
catalogus van portretten, Jaarboek Amstelodamum 5 2
(i960), p. 144-172.
4. Ibid., p. 170, nr. A 23.
5. Ibid., p. 170, nr. B 4.
6. Ibid:, p. 170, nrs. A 40, A 44.
7. Inv.nr. KS 230. Het is helaas nog niet mogelijk
gebleken de identiteit van het geportretteerde kind te
achterhalen.
De kasteleins kochten de meeste doeken die nu in het
museum hangen ofwel direct van de kunstenaar, of ze
kozen ze op openbare tentoonstellingen, op veilingen
en andere verkopingen. Portretten van nog in leven
zijnde personen kwamen in hun ogen -weihaast
De prijsvragen en Verhandelingen van
Teylers Tweede Genootschap 1779-1866
(III): historiekunde
De geschiedbeoefening als zelfstandige wetenschap bestaat nog maar
betrekkelijk kort. Pas in het midden van de vorige eeuw kreeg en ontwikkeling
van circa twee eeuwen haar beslag, waarbij de geschiedenis emancipeerde
van onderdeel van de filologie en hulpwetenschap (bijvoorbeeld voor rechten
en theologie) tot een zelfstandige discipline met al gauw haar eigen
hulpwetenschappen.
In de loop van dit proces onderging de vorming van de ge-
schiedkundige een verandering die navenant was: van polyhistor (dat wil
zeggen een geleerde met een encyclopedische eruditie) werd hij geleidelijk
een gespecialiseerd vorser van het historisch proces. De historicus als
chroniqueur maakte plaats voor de beschrijver van de verschillende aspecten
van de ontwikkelingsgang van de mensheid, maar dit heroisch streven is in
deze eeuw alweer ten prooi gevallen aan superspecialisatie en de
fragmentarisering van het wereldbeeld. Deze specialisering zet trouwens nog
steeds door: de geschiedschrijving kent steeds meer takken. Het oude
onderscheid tussen algemene en vaderlandse geschiedenis is allang
gedateerd en naast de sindsdien gangbare chronologische categorieen van
Oude, Middeleeuwse, Nieuwe en Nieuwste Geschiedenis hebben zieh de
laatste vijftig jaar richtingen als sociaal-economische geschiedenis,
cultuurgeschiedenis, wetenschapsgeschiedenis, mentaliteitsgeschiedenis, enz.
ontwikkeld.
De prijsvragen en verhandelingen onder beschouwing werden
opgesteld aan het eind van de emancipatieperiode; het zal interessant zijn te
bekijken in hoeverre ze die weerspiegelen.
1 2 Herodotus, houten
reliefportret op de
galerij van de Ovale
Zaal.
De ‘historiekundige’ Genootschapsleden
Voor het opstellen van de prijsvragen en het jureren
van de antwoorden waren de leden met een min of
meer primaire historische belangstelling de
eerstverantwoordelijken. Deze zijn nog niet zo heel
gemakkelijk aan te wijzen. Van de dertig personen die
in de jaren 1778-1866 deel uitmaakten van het
Genootschap hadden er tien exclusief zitting voor de
natuurwetenschappen. Van de overigen zijn er slechts
enkele zonder twijfel te kwalificeren als
vertegenwoordigers van de teken- en schilderkunde of
de dichtkunde, de anderen waren amateurs met een
brede belangstelling. Toch bleek het mogelijk met
behulp van biografische woordenboeken en het
Genootschaps-archief bij een vijftal leden een
geschiedkundige preoccupatie te onderkennen. Het
befreit Johannes Enschede en Gerrit Willem van
Oosten de Bruyn, die vanaf de oprichting zitting
hadden, Enschede slechts twee jaar, Van Oosten de
Bruyn tot 1797; behalve in de geschiedenis waren zij
00k geinteresseerd in de numismatiek. Van 1836 tot
18 66 maakte opnieuw een Johannes Enschede deel
uit van het Genootschap. Hij was hoofdredacteur van
de Opregte Haarlemsche Courant met interesses die
uitgingen naar politieke, juridische, historische,
literaire en technische onderwerpen. In 1830 trad
Hugo Beijerman toe als Iid; hij was jurist maar bezat
een uitgesproken historische belangstelling en
vervulde na het neerleggen van zijn advocatenpraktijk
in Rotterdam professoraten in de geschiedenis en
letterkunde aan de Athenaea van Deventer en
Amsterdam. Tenslotte valt te noemen de
rechtsgeleerde en historicus Jeronimo de Bosch
Kemper, lid van 1838 tot 1876.
Hiermee is echter niet gezegd dat deze leden nu 00k
alle geschiedkundige prijsvragen hebben ontworpen.
De vragen uit de eerste drie decennia van de
negentiende eeuw bijvoorbeeld moeten zijn opgesteld
door niet specifiek historisch geinteresseerden om de
eenvoudige reden dat in die periode de samenstelling
van het Genootschap daarin niet voorzag. Hoewel het
regiement een bezetting voorschreef voor vijf met
name genoemde wetenschapsgebieden is het toch wat
anachronistisch om voor deze periode strikt in termen
van die gebieden te denken, zeker wanneer het gaat
over ‘liefhebbers’ of ‘amateurs’: op de chronologische
ledenlijst komen we voor de onderhavige periode veel
personen tegen met een belangstelling die zieh
uitstrekte over twee of meer terreinen van het door
het Genootschap bestreken totaal. Het is heel goed
denkbaar dat deze leden regelmatig hun inbreng
hadden bij de historische prijsvragen.
Vragen en inzendingen
Tussen 1779 en 1872 werden 19 geschiedkundige
prijsvragen uitgeschreven, waarvan er 12 beantwoord